Ingeborg

Tekstschrijver. Twee zoons, twee dochters, twee honden, twee poezen en één man!

Homepage: http://www.ipscript.nl


Berichten door Ingeborg

Dradennest

Snoer in de warJa, het gaat weer lekker in Huize Hakstege. Ik heb me zojuist volledig vastgedraaid in een snoer met 240 kerstlichtjes. Dat zat een beetje in de war, u kent het wel.

Daar stond ik dus, naast de nog donkere kerstboom: in de handen een snoer zó verknoedeld dat het wel een vogelnestje lijkt en zonder veel hoop dat het ooit nog goed zal komen. Wat zou het mooi zijn als de lampjes stuk waren en ik de hele zut zó de vuilnisbak in zou kunnen mikken. Test, test: helaas. De verlichtingsset verkeert in uitstekende conditie, ondanks de hevige mate van verknoedeling. Met vinnige rukjes probeer ik het nest van draden in de originele vorm terug te brengen. Kat Joep kijkt toe. Hij is ravenzwart, dus daar gaat ongeluk van komen. Zover is het echter nog niet. Eerst komt nog het stadium: ‘Ik ruk dat hele snoer aan gort, trap daarna al die 240 klotelampjes stuk voor stuk aan scherven en brul daarna tegen mijn lief dat hij die puinzooi maar moet opruimen.’ Gelukkig heb ik een fenomenaal vermogen tot zelfbeheersing. Dus opnieuw: vinnig rukje. En weer: vinnig rukje.

Ik heb inmiddels een meter snoer ontward en schuif ietsje verder van de kerstboom weg. Had ik niet moeten doen. Het deel dat nog ‘vogelnest’ is, sleept een stukje achter me aan. Tikt tegen de onderste takken van de boom. Brengt daar dus ballen in beweging. Kat Joep, tot nu toe slechts toeschouwer, stort zich vol overgave op het brengen van ongeluk: hij maakt snelheid, springt midden in het nest, schuift door (terug richting boom), schiet de takken in, schrikt zich kapot, keert met veel misbaar om en verlaat met maaiende poten het toneel. In mijn dradennest liggen de scherven van drie kerstballen. In mijn hoofd loopt de druk gevaarlijk op (en het ging daar al niet best). Uit mijn mond ontsnapt de naam van het baby’tje dat straks een plaats krijgt in het kerststalletje.

‘Misschien is dit het moment om even wat afstand te nemen?’, hoor ik mezelf op een zuigende toon vragen. ‘Uitstekend plan’, ben ik het met mezelf eens. Net voor ik de keuken inloop, zie ik uit mijn ooghoek hoe de twee honden ieder een kransje uit de boom vreten. Nog een week tot kerst: die kan nog nét vrolijk worden.

Gratis ellende

Bart torst een zware last: Maartje, Floor en Tom (2001)

Bart torst een zware last: Maartje, Floor en Tom (2001)

Een tijdje geleden schreef ik een review over de Franse camping waar mijn lief en ik twee weken hebben gestaan. Dat is fijn voor andere mensen, die daar ook naartoe willen gaan. Dan weten ze dat ze betalen voor vier sterren en er maar drie krijgen. Maar daar gaat het nu niet om.

Waar het wél om gaat, is dat ik, als dank voor mijn bijdrage, een cadeautje kreeg. Zodat ik volgend jaar weer een bijdrage lever aan het neersabelen van de Franse kampeerterreinen. Ik mocht online een fotoboek samenstellen en dat kreeg ik dan voor niets. Dat ‘voor niets’ was natuurlijk niet gratis: het kostte me uiteindelijk toch vijf euro; de verzendkosten waren niet bij de traktatie inbegrepen. Maar daar kom je pas aan het einde van het bestelproces achter en wie blaast de hele boel dan nog af? Ik niet en niemand niet, waarschijnlijk. Zeker niet als je net ruim twee uur hebt zitten zwoegen om het fotoboek samengesteld te krijgen.

Waarom dacht ik niet meteen ‘Daar begin ik niet aan!’. Nou, dat weet ik precies: het woordje ‘gratis’ was gevallen en dan ga ik tot het gaatje. Ook als een fotoboek nergens voor nodig is: al mijn foto’s staan keurig opgeslagen in de cloud en zijn dus vanaf iedere computer, in de hele wereld en wanneer ik maar wil te bezichtigen. Maar ja, gratis hè?

Dus installeer je verlekkerd het benodigde computerprogramma. Dan spit je jezelf door de meest recente 365.000 kiekjes om een leuke selectie te maken. Na die eerste schifting volgt een tweede, want voor je het weet, loopt één van je huisgenoten een trauma op door een ondergeschikte rol in het fotoboek. Vervolgens moet je nog schuiven met 74 foto’s, om ze op een logische plek te krijgen. En was ik toen klaar? Nee, toen was ik niet klaar. Je kunt namelijk ook nog tekst toevoegen. Gratis. Dat het niets kost, wil niet zeggen dat je er dan maar lukraak wat bijschrijft. Nee, je wil toch een beetje leuk uit de hoek komen. Dus broeden op woordjes. Mooie zinnetjes schrijven. Bidden dat het ooit ophoudt.

Het hield op, uiteindelijk. Over precies een week schuift het fotoboek door de brievenbus en ik kan het nú eigenlijk al niet meer zien. Wat een ellende. Maar wel gratis!

Wrak

KettingkastMet mijn oudste dochter maakte ik de volgende afspraak: als zij zelf niet thuis is, bescherm ik haar fiets. In feite verplichtte ik me daarmee tot een leven in de garage, omdat Maartje in Utrecht op kamers woont en zelden in Nijmegen is. Ik zag mezelf daar al zitten, zeven dagen per week op die koude tegelvloer, 24 uur per dag niets dan troep om me heen en iedere seconde tot de tanden toe bewapend met hamers en schroevendraaiers. Belagers liggen bij ons namelijk constant op de loer: de zus en broers van Maartje lijken voortdurend verlegen te zitten om een stalen ros. En dat zitten ze ook daadwerkelijk, want hun eigen fietsen zijn onbetrouwbare barrels. De verlichting werkt niet, de bagagedragers hangen los, de wielen staan zo krom als een hoepel en de remmen zijn naar de Filistijnen. Desondanks moeten ze van A naar B. De meest voor de hand liggende oplossing – even op de fiets van zuslief – hebben Maartje en ik van de kaart geveegd: haar fiets staat op slot en slechts twee mensen weten waar de sleutel ligt.

Wat heb ik genoten van mijn bestaan buiten de garage. Wat was het heerlijk om de fiets veilig te weten. En wat is het jammer dat aan alle dingen een eind komt. Ook aan de goede. De situatie is namelijk veranderd. Mijn jongste dochter is weer thuis komen wonen. Ze bracht karrenvrachten vol met spullen mee, maar geen fiets. En toch moet ze van A naar B. Nu heb ik dus geheel in het geniep de sleutel uit de geheime bergplaats gepakt en die met een verwrongen gezicht overhandigd aan ‘het zusje van’.

Gisteren gebeurde het onvermijdelijke: onder de billen van Floor stierf de kettingkast midden op de Graafse Brug een voortijdige dood. Wie nu op de fiets stapt, heeft de smeerolie na drie keer trappen tot in zijn oksels zitten. Maartje weet nog van niets.

Die kleine

Die kleineWe hebben het over onze kinderen en ze vraagt me hoe het met ‘die kleine’ gaat. Ik ben even verward: wie bedoelt ze? Is het gespreksonderwerp veranderd en heeft ze het over de jonge kat die we sinds kort in huis hebben? Of gaat het toch nog steeds over de kinderen? Maar heeft ze het dan over mijn jongste dochter? Dat is een klein vrouwke, maar wel een volwássen vrouwke. Het ligt niet voor de hand haar ‘die kleine’ te noemen.

Bedoelt ze dan mijn nummer vier, de enige die nog geen 18 is? Lijkt ook niet logisch, want hij meet inmiddels 190 centimeters en heeft, net als zijn broer, een torso met een spanwijdte van een condor. Op zijn postuur zijn veel woorden van toepassing, maar ‘klein’ nou net niet. Hij is enorm. Een boom. Een vent als een huis. Een blok beton, zou ook nog een passende omschrijving zijn. Maar klein? Niet bepaald.

Twijfelend vraag ik wie ze bedoelt: toch onze jongste? Ja, inderdaad: die. Ik geef een korte persoonsbeschrijving van de grote vriendelijke reus die in ons huis woont. Vertel dat hij uittorent boven alle gezinsleden. En kan me maar ternauwernood inhouden om melding te maken van ‘handen als kolenschoppen’ en ontboezemingen over zijn schoenmaat.

Wel zeg ik dat ‘die kleine’ iedere middag met onze honden langs haar huis loopt. Misschien denkt zij dan onze oudste te zien passeren en vraagt ze zich af waarom ze zijn jongere broertje nooit meer ziet? Maar nee: ze weet wel degelijk dat het onze jongste is die met de honden loopt, maar het is haar absoluut niet opgevallen dat hij niet langer een klein, schriel ventje is. Daar sta ik net even op m’n gemak ‘zwaar beteuterd’ van te zijn als ze vraagt of het goed met hem gaat. Ja, met die kleine gaat het goed!

 

Doorgaan

AstersWetenschappelijk bewijs ontbreekt vooralsnog, maar ik vermoed genetische verwantschap tussen de herfstaster en de pepernoot: beide zijn nooit te beroerd om vroegtijdig hun opwachting te maken. Wat doen die noten nu al in de schappen en waarom doet die plant zijn naam geen eer aan? Ik kan die eigengereidheid moeilijk verkroppen en heb bovendien ernstige persoonlijke hinder van beide verschijnselen. De pepernoot verleidt mij tot overmatige consumptie, terwijl ik het vreetmonster na jaren sukkelen eindelijk de kop in heb gedrukt. En de herfstaster woekert zo grenzeloos in mijn tuin dat geen enkele andere plant nog weet te overleven. Vooral mijn teerbeminde lavendeltjes leiden een kwijnend bestaan. Ik heb daarom besloten tot een asterslachting die zijn weerga niet kent. De tuin haalt inmiddels opgelucht adem, maar ik hoor de asters gieren van het lachen en ze zingen er ook nog bij: ‘Wij zullen dóórgaan …’. Had Ramses Shaffy dat nummer maar nooit geschreven.

 

TV-beleving: prima, echt prima!

tvMijn schoonzusje bezit drie dingen: een zeer prettig karakter, een goed gevulde bankrekening en een breedbeeldtelevisie. Ze heeft natuurlijk meer, maar ik wil niet meteen alles over haar onthullen. Enige privacy mogen we haar wel gunnen. Ik werk haar bezittingen even van achter naar voren af, met vooral veel schrijfruimte voor de tv.

Tot voor kort had schoonzusje helemaal geen breedbeeldtoestel, verre van dat. Vanaf haar uiterst comfortabele bank tuurde ze naar een televisie waar de rest van de wereld nog slechts vage herinneringen aan heeft. Het apparaat stamde – een ruwe schatting – uit de tijd dat we net zo’n beetje overgingen van zwart-wit naar kleur. Midden jaren zeventig? Zoiets. Om even het geheugen op te frissen: klein scherm van voren, grote toeter van achteren. Een nieuwe hoefde er niet te komen, want hij deed het nog prima. Zei schoonzusje. Haar ‘prima’ is duidelijk een ander ‘prima’ dan het mijne: ze had maar een half beeld! Dus op een toch al klein scherm was ook nog maar eens de helft van het programma te zien. Prima toch? Ik heb mijn verbazing over deze (in mijn ogen) zelfkwelling uitgesproken en ben thuis lekker hele programma’s gaan kijken. Op een breed scherm. Liefst had ik schoonzusje daar de ogen mee uitgestoken, maar ik wist al wat ze zou zeggen: ‘Leuk voor je, maar ook mijn tv-beleving is … prima!’

Schoonzusje heeft lang weten vast te houden aan haar instelling. Het kon haar werkelijk niet schelen dat ze half in haar tv moest kruipen om uitzendingen te volgen: ze heeft uitstekende ogen en is flexibel genoeg om zich in de benodigde bochten te wringen. Wat dat betreft dus geen enkel probleem. Wat ze wél bijzonder vervelend vond, was de bemoeienis van familie en vrienden. Steeds weer opnieuw dat gezanik en gegniffel over die dinosaurus van een televisie – ik was bij lange na niet de enige die haar naar de 21e eeuw wilde lokken. Ik moet haar nageven: bij elke schampere grinnik bleef ze vriendelijk, maar haar ogen spuwden vuur. Het was háár tv en háár bankrekening. Een waarheid als een koe, waar geen van ons een speld tussen kon krijgen.

Maar bij aanhoudende kritiek gaat een mens uiteindelijk overstag, zelfs zij. Schoonzusje heeft dus een paar honderd euro minder dan voorheen, maar wél een breedbeeld tv. ‘Om van al dat gezeur af te zijn’, zei ze lachend. Ik zei het al: zeer prettig karakter!

Hemaatje, Hemaatje toch …

Beeldeigenaar onbekend; bron: internet, gelabeld voor hergebruik.

Beeld: via internet, gelabeld voor hergebruik.

Blauwe eyeliner zorgt voor een minder vermoeide blik, las ik laatst ergens. Dus liep ik vrijdag even binnen bij de Hema in Nijmegen. Met het wondermiddel ferm in de knuist geklemd, sloot ik aan in de rij bij de kassa. Ik was nummertje 3. De cassière had al haar aandacht nodig voor klant 1, want die had een klein probleempje.

De wachtende mens moet wat, dus ik scande de omgeving af. Achter de kassa hing een aankondiging dat de vierde klant in de rij een gratis kopje koffie kreeg. En laat die nou nét op dat moment achter mij aansluiten. Ik hoorde haar tegen haar man zeggen dat het ‘bakkie leut’ binnen was, maar haar toon verraadde dat ze er niet zelf over zou beginnen. ‘Zal ik even rondtoeteren dat u nummer 4 bent?’, vroeg ik haar. Maar hoe Nederlands ze ook was, ze zag af van de gratis aanbieding.

En hóp: de rij verschoof. De mevrouw voor mij was aan de beurt, een keurige dame van rond de 60. Anders dan mijn achterligger zag zij dat gratis kopje koffie wél zitten. Ze meldde dat ze nummer 4 in de rij was geweest en dus recht had op een gratis kopje koffie. De cassière kon haar dat echter niet aanbieden, want ze ‘had het niet gezien’. Mevrouw was daar niet blij mee; ze vertrok zónder de groet van het kassa-meisje te beantwoorden, maar mét een lang gezicht. En toen was ik aan de beurt.

Terwijl de financiële afhandeling van mijn anti-vermoeidheidsaankoop werd verricht, zei ik het kassa-meisje dat het misschien handiger was geweest om die mevrouw wél de tegoedbon te geven. Nu was er een klant ontevreden, wat nu juist níet de bedoeling is van de nieuwe regel. De cassière was alleraardigst en antwoordde dat ze niet gezien had dat die mevrouw vierde was. De regel is dus eigenlijk: als onze medewerkers zien dat u vierde bent, krijgt u een kop koffie; zien zij het niet, dan beschouwt de Hema de klant als leugenaar. Ik legde het meisje, echt een lieve griet en hartstikke jong, uit dat de regel op die manier contra-productief werkt. Zij kwam toen, opnieuw bijzonder vriendelijk, terug met: ik maak de regels niet. Waaruit ik dan weer opmaak, dat cassières een bepaald quotum toebedeeld krijgen. Als ze te veel tegoedbonnen uitreiken, krijgen ze achter de schermen patsen van de manager, die snerpend gilt: ‘Heb je echt gezien, dat al die mensen nummer vier waren?!? Pats! En waarom heb je dan geen extra kassa-dame opgeroepen? Pats! Het meisje pruttelt dan (stel ik me zo voor), dat ze een klant met een probleem hielp en daarom niet als Arendsoog de lengte van de rij in de gaten kon houden. Pats!

De les die de Hema-klant hieruit kan trekken: brul als een bezetene als u als vierde aansluit in de rij. Want niet gezien, is niet gedronken. De blauwe eyeliner ten spijt: ik ging vermoeider weg dan ik kwam.

Puinbak

Puinbak‘Weet je wat hij doet? Dan valt er een flats pindakaas van zijn mes en die blijft hangen op een keukenkastje. Denk je dat hij daar even een lapje over haalt? Nee joh, bén je nou gek?!?’.

Aan het woord is mijn 17-jarige dochter die in Amsterdam op kamers woont. Dat haar drie huisgenoten allemaal jaren ouder zijn, is geen probleem; dat ze er zo’n puinbak van maken, dat is wél een probleem. Floor is mateloos, dus haar luidruchtige briespartij is nog niet klaar. Ik klem mijn handen om mijn hoofd, om medeleven te veinzen. In werkelijkheid is dat de enige manier om stiekem mijn wijsvingers op mijn gehoorgang te drukken, zodat de decibellen geen onherstelbare schade toebrengen aan mijn gehoor.

En dóór gaat Floor: ‘Wat die kerels dus ook doen: haren in het doucheputje achterlaten. Dat is toch te goor voor woorden?!? In de woonkamer plak ik gewoon aan de vloer vast, omdat ze wél knoeien, maar nooit dweilen. Exclusief voor Amsterdamse keukenkastjes: daar groeien schimmels! Nou, niet omdat ik zo’n viespeuk ben, dat snap je. En je weet hoe ik op de centen ben, maar die lullo’s roven mijn eten gewoon uit de koelkast!’

Mijn medeleven komt niet echt goed op gang. Wat ik wel voel, is een milde vorm van genoegdoening. Zeventien lange jaren heb ik met dit vrouwke in één huis moeten leven en allemáchtig wat maakt die meid een zootje van iedere plek die ze bezoekt. Best fijn dat ze haar werkterrein nu enigszins heeft verlegd, helemaal naar het verre Amsterdam. Er gloort bovendien hoop nu ze aan den lijve ondervindt hoe leuk het is als je de puinbak van een ander moet opruimen. Misschien daalt nu eindelijk in dat de ultieme droom van haar pappie en mammie nooit was om als dienstmeid te fungeren.

Maar een mens moet nooit te vroeg juichen, dus als ze in onze keuken aan het koken slaat, vragen we haar toch kordaat (en met een angstig voorgevoel) om alles weer netjes achter te laten. ‘Ja, nee, natuurlijk, dat spreekt voor zich’, lacht ze ons lief toe. Ze kookt, eet, rommelt nog wat en moet dan ineens en onmiddellijk weg, anders mist ze de bus. De keuken laat ze ‘netjes’ achter: de ovenschaal staat aangekoekt en wel op het aanrecht, bord en bestek hebben het niet gered tot aan de afwasmachine, op het fornuis liggen ingebrande groenten die de pan wisten te ontspringen en de vetspatten zijn terug te vinden op de muren van de hele u-vorm van onze keuken. ‘Netjes hoor, lieverd! Kom je snel weer eens langs?’

 

Muis

MuisIn onze keuken woont een muis, al een hele tijd. Hij is als een kaboutertje: je ziet hem niet, maar hij laat wel sporen na. Bij kaboutertjes is dat fijn: zij ruimen in de nachtelijke uurtjes vrolijk neuriënd alle rommel op, terwijl de mensen boven de sterren uit de hemel snurken. Nooit een kabouter gezien natuurlijk: als ik ’s ochtends beneden kom, wervelen de hondenharen nog steeds over de vloer, staat de vaat nog waar die stond en zijn de vette vingers op de iPad niet weggepoetst. Kabouters bestaan dus niet, maar die muis, die is écht.

Ik heb een lange ontkenningsfase achter de rug – of ik ben gewoon heel dom. Als ik de aanrechtkastjes en de voorraadlades leegzoog, vroeg ik me wel af wat die zwarte rijst daar toch telkens deed. Raar dat die overal verspreid lag, terwijl die nooit in mijn boodschappenmandje zit en zich dus logischerwijze niet in mijn voorraadkast kan bevinden. Einde gedachte. Tot de volgende zuigbeurt.

In de tussenliggende week zag ik onze beide katten wel eens met opvallende interesse onder de oven staren. Ik ging dan naast ze liggen (vurig hopend dat mijn zoon niet nét op dat moment met zijn vrienden zou binnenvallen, want hoe reageer je op een licht belegen moeder in horizontale positie op de keukenvloer) en staarde mee. Al wat ik zag, was een verdwaalde vork en wat bedrading: niet erg boeiend, maar katten hebben maar kleine hersentjes, dus die vinden zo’n uitzicht al snel hevig interessant. En hup, over tot de orde van de dag, want denk maar niet dat ik één plus één probeerde op te tellen.

Het kwartje viel pas weken later, toen ik op een ochtend weer verwoed zwarte rijst had opgeslurpt met de stofzuigerslang en niet lang daarna een alerte kat op de keukenvloer aantrof én – dat deed het ‘m – geritsel hoorde. Pas toen dacht ik: een muis, we hebben een muis! En vestigde vervolgens al mijn hoop op de katten. Nou, die bakken er niets van. De muis leeft gillend van de pret door in zijn walhalla en vreet zich volledig vol. Pas nu hij is uitgekeken op de open verpakkingen en door dichte zakken heen begint te knagen, krijg ik genoeg van deze gast. Behalve zijn keutels zuig ik nu ook elke week wolken zelfrijzend bakmeel en korreltjes vanillesuiker op. Elke week, he? Wie zuigt nu elke week zijn voorraadlades en aanrechtkastjes schoon? Ik ben er klaar mee: na maandenlang gedoogbeleid worden vandaag drie vallen geplaatst. Binnenkort valt er een dode te betreuren. Het is niet anders.

Eend

Eend_2Vlak voor de supermarkt staat een mooie jongen, een écht mooie jongen: dik zwart haar, wenkbrauwen zo donker en scherp als je ze alleen in het Midden-Oosten ziet, prachtige bruine ogen, leuk tintje en goed gebouwd. Maar ik ben erg getrouwd en bovendien veel te oud voor dit exemplaar. Ik overweeg nog hem mee naar huis te nemen en hem daar ruimhartig te overhandigen aan mijn dochters, maar dan zou ik de relatie met mijn leuke schoonzoons verstoren.

Dus werp ik mijn zak dropkogels in mijn fietstas en ga aan de slag met slot en fietslampjes. Dan gaat de telefoon van de jongeling. Hoe kan ik omschrijven wat ik dan hoor? Stel dat eenden konden praten. Stel dat zo’n eend babbelend tussen de deur komt. Hij bereikt daardoor een octaaf die geen enkel levend wezen zou moeten kunnen halen. Dát is ongeveer het geluid dat uit de keel van de mooi-boy ontsnapt. Een schrille, kwaakpraterige klank die zijn aanbiddelijke uiterlijk in één klap helemaal wegvaagt.

Mijn fietstochtje terug naar huis voelt als een soort stille tocht …