Ingeborg

Tekstschrijver. Twee zoons, twee dochters, twee honden, twee poezen en één man!

Homepage: http://www.ipscript.nl


Berichten door Ingeborg

Vetrol-alert

Op mijn leeftijd mag je best een buik hebben. Zeker als je vier kinderen hebt geworpen. Maar ik heb hem niet. Da’s het goede nieuws.

Helaas moest ik hedenochtend constateren dat ik wel andere vetophopingen aan het ontwikkelen ben, terwijl ik die met nijver sporten tot een acceptabel niveau had gereduceerd. Maar ja, dan moet je dat wel blijven doen. Ook als je huis verbouwd wordt, ook als je vervolgens door een sluimerend griepje overmand wordt en ook als je daarna wat aversie tegen lichamelijke activiteit aan de dag legt.

Gisteren was ik er helemaal klaar voor. Dochter Maartje en ik hesen ons in ons tenue, pakten de sporttas en staarden lusteloos naar buiten. Daar was het koud. Daar was alles ondergesneeuwd. En bovendien, zo verzon Maartje als extra excuus: ze had een enorme blaar overgehouden aan haar galafeest. Lopen op hakken bleek geen sinecure. Die blaar gaf de doorslag: wij bleven thuis. Een dag later zijn de weersomstandigheden en de begaanbaarheid van ’s Heren wegen er niet op vooruit gegaan, maar mijn bovenbenen ook niet. Daar groeien een weerszijden punten, die ik liever op andermans lijf zie. In dat geval poets ik ze verbaal weg: “Joh, dat is toch vrouwelijk!” Maar zelf duld ik ze natuurlijk absoluut niet: niks vrouwelijks aan, vervormend zijn ze!

Het sporttenue heb ik weer aan, voortvarend als ik ben. Stap twee stel ik even uit – ik hang liever de columnist uit. Maar vandaag gaat het wél gebeuren. Behalve als de auto vastloopt in de sneeuw. Bij voorkeur ter hoogte van de Mac Donald’s.


In grote haast

Tring, tring! De telefoon gaat. Dat op zich is al reden genoeg om de adrenaline te laten stromen, want: waar ligt het ding?! Mijn atletische lijf spurt naar boven, jachtig zoekend, naarstig luisterend. Ik heb zeven keer overgaan de tijd. En ik red het. Tuurlijk! Het is I., de moeder van een vriend van mijn oudste zoon. Of ik weet waar haar nageslacht is? Nou, ja, zo’n beetje. Hij is bij M. Maar wie M. precies is en waar hij zich ophoudt: geen idee.

Eerder die middag, terwijl de sneeuw door de straten joeg, ontwikkelden mijn oudste drie ineens een enorme activiteit. Daarvoor hingen ze nog lusteloos op banken (horizontaal) en achter computers (diagonaal), maar ze ontvingen als bij toverslag een lokroep, waarschijnlijk via Twitter. In ijltempo werkten ze hun corveeklussen af, joegen de honden door de sneeuw en namen de kwast en gelpot ter hand: ze moesten naar M. Alledrie!

Ik krijg het allemaal maar zijdelings mee, omdat ik op de dag des Heren stiekem aan het werk ben. En áls ik al iets denk, is dat een vertederde gedachte over de goede verstandhouding tussen mijn kiendjes. De Hakstege-clan valt straks bijna voltallig – mijn jongste doet nog even niet mee – bij M. binnen. Let the party begin!

Tot I. belt, over de whereabouts van haar zoon. Dan pas vraag ik me af waar M. resideert. De achtergebleven Hakstege-telg, toch al redelijk ingevoerd in de vriendenkring van zijn voorlopers, noemt aarzelend Wijchen. Hij weet het niet helemaal zeker. Maar soms is een gissing al voldoende om van de waps te raken. Want Wijchen, da’s zeker vijf kilometer fietsen. En de koude sneeuwstorm: die woekerde voort. “Wat hadden de meiden aan toen ze vertrokken?! Toch niet iets rokkerigs?!”, snerpt mijn stem. En: “Hadden ze wel handschoenen aan?” En: “Hoe lang duurt dat feestje? Bart zal toch wel samen met z’n zussen terugploegen”, piep ik erachteraan.

Waar is m’n iPone? Wáár is m’n iPhone! Ik wil mijn reputatie als supercoole moeder niet kwijt, dus zoek geen direct contact. Bellen kan altijd nog, eerst maar eens de tijdlijn van Twitter bekijken. Yes: er zijn sinds hun hals-over-kop vertrek tweets geplaatst. Quasi-nonchalant stuur ik een berichtje: dat I. heeft gebeld, omdat ze J. kwijt is. Of ze even willen laten weten of J. bij hun is, en waar? Ik gebruik vraagtekens, maar ik voel uitroeptekens.

Het antwoord komt per kerende twost: J. is bij hen en zal z’n moeder bellen. Ze zijn in Wijchen, maar aanvaarden spoedig de terugtocht. Een uur sneeuwploegen later staan ze weer op de oprit: enthousiast en niet eens zo verkleumd. De meiden dragen een broek. Bart ook.

Over een paard en een scheerapparaat

We woonden nog niet zo lang in het grote nieuwe huis. De zolder was een enorme uitgestrekte vlakte, nog niet opgedeeld in de latere twee kamers en badkamer. De bedden van mij en m’n zusje stonden vlakbij elkaar, pal naast één van de twee toegangsdeuren. Nachtelijke plasjes waren geen probleem. Op de tast stiefelde ik om het bed van m’n zusje heen en vond m’n weg naar de overloop.

Tot neef C. bij ons kwam logeren. Waarom hij dat deed is me nog steeds een raadsel, voor zover ik me kan herinneren hadden we geen hechte band. Hij sliep bij ons in de balzaal. En natuurlijk liep m’n blaas weer vol. Nu moest ik niet alleen het bed van zusjelief omzeilen, maar ook het logeermatras dat ergens op de grond lag. En ik raakte uit koers. De ruimte leek ineens oneindig, nergens een muur te vinden. Geen aanknopingspunt, wel paniek die omhoog kolkte in mijn 8-jarige keeltje. Aardedonker: tast, stiefel, tast, stiefel. Ik heb de uitgang gevonden, maar ik kan de angst van toen nóg oproepen. Toch werd deze traumatische ervaring ’s anderendaags overtroffen, ik had het als kind niet makkelijk …

De volgende ochtend al voelde ik mijn ogen opnieuw bijna uit hun kassen barsten. Deze keer niet om aanknopingspunten te vinden in het stikdonker, maar om wat neef C. uit zijn koffertje toverde: een scheerapparaat. Ik deed in die tijd nog aan plaatsvervangende schaamte en heb dus nooit durven vragen waarom dat ding werd meegezeuld. Hij ging er in ieder geval omslachtig en enthousiast mee aan de slag. Zijn wangen waren daarna zo zacht als babybilletjes. Daarvoor trouwens ook al: neef C. was 7.

Dat is nu bijna 35 jaar geleden. Neef C. heeft uiteindelijk gelukkig de baard gekregen die nodig was om het zorgvuldig ingepakte apparaat van nut te laten zijn. En ook de vrouw die hem kan wijzen op schurende stoppels die schreeuwen om onthoofding. Vrouw C – fijn, die allitererende voornamen – ligt goed bij ons: ze is leuk. Heel rustig, heel bescheiden, maar ook heel geestig en attent. Allemaal goede eigenschappen. Ze heeft er nog één: vrouw C. schrijft. En hoe! Ze werd tweede bij een schrijfwedstrijd en kreeg lovende kritieken van Abdelkader Benali.

Dat brengt me op een teer punt in het karakter van vrouw C. Dat ze meedeed aan die schrijfwedstrijd mag al in de krant. Misschien stond het er zelfs in? Maar ik vrees met grote vreze dat ze op dit moment niet ijverig over haar toetsenbord gebogen hangt om haar eerste boreling landelijk in de markt te zetten. Vrouw C. denkt volgens mij dat zij niets toe te voegen heeft aan de literaire wereld. Da’s eeuwig zonde, want dat heeft ze wél. Hemelsbreed zo’n 8 kilometer bij haar vandaan zit iemand wier amibitie misschien groter is, maar haar ontbreekt het aan het talent. Verder dan ‘een aardige column’ komt dit wezentje niet. Zo is er altijd wat …

Vrouw I. en vrouw C. botsen knus tegen hun beperkingen op. De vergetelheid slaat al toe vóór de lichtbelegen dames de Styx zijn overgestoken. Al bestaat natuurlijk de kans dat vrouw C. haar Abdelkader B. niet teleur wil stellen. En in het diepste geheim voortbroedt op haar embryo. Moge het paard dat in het bijna-maar-net-niet-winnende-verhaal op de luchthaven stierf niet voor niets gestorven zijn! Hij de Styx over, vrouw C. de eeuwige roem.


Bleke Bet

Ik heb nogal een bleke kop. Nou, zonder ‘nogal’. Ik heb een bleke kop.

Ooit, toen die kop wat jonger was, gaf ik daar een romantische draai aan: ik had roomblank vel, zoals de vrouwen die Guy de Maupassant zo mooi beschreef. Maar daar kom je dus op een gegeven moment écht niet meer mee weg. Het perzikenvelletje raakt wat gehavend: het voorhoofd heeft ineens ook rimpels als je niet fronst of lacht, de grijze schaduwen onder de ogen zijn een vaste metgezel geworden en de kaaklijn zoekt een neerwaartse koers. De kalkoenlel onder de kin zal niet lang meer op zich laten wachten.

Roomblank is vriendelijk lachend verhuisd naar de gezichten van mijn dochters. Bleek en Afgepeigerd hebben hun intrek genomen en wachten knikkebollend af hoe ik ze ontvang.

Ik weet dat ik de slag ga verliezen, maar weiger me nu al neer te leggen bij het onvermijdelijke. De ‘kast van Margreet’ is mijn grootste vriend. Ja, onze kasten hebben een naam; we hebben ook een ‘kast van Hak’. De eerste kochten we van de zus van Hak. En Hak, mijn lief, bouwde er zelf ook nog één. Wie wat zoekt heeft veel aan deze richtinggevende benamingen.

Maar goed, de kast van Margreet herbergt de gezichtsprotheses. Een haarband om mijn bos uit de weg te ruimen als ik mijn schilderwerkzaamheden aanvang. Een wenkbrauwenpotlood om de ontbrekende natuur aan te vullen. Een eyeliner om de klootoogjes wat bij te lijnen. Oogschaduw om de onwenselijke accenten wat te verschuiven. Mascara om wat uitgesprokener de wereld in te kijken. En lippenstift die een hele dag blijft zitten; je wil niet halverwege de dag met een halfnaakt gezicht geconfronteerd worden. Maar vooral ook: het bruinsel. En daar sukkel ik wat mee.

Mijn dus-niet-meer-roomblanke vel kan niet zonder. Dat is zeker. Er moet kleur op die kop. De consumptiemaatschappij maakt het me echter moeilijk. Ik kan me periodiek op een zonnebank storten. Is wat voor te zeggen: de rest van het lijf is natuurlijk net zo vaal als die kop. Maar dan ben ik straks de nieuwe Rachel Hazes, geperkamenteerd negroïde-bruin. Dan is er nog een groenig smeersel van Estée Lauder. Men brenge dit aan op het gelaat en vervolgens verdwijnen rode onregelmatigheden als sneeuw voor de zon en – in één moeite door -verandert de groene substantie in een natuurlijk bruin. Helaas betalen we hiervoor zo’n 45 euro per flesje. Het bleef bij één verpakking. Ons bunt zuunig. De kwast en de parels bleven over. Deze twee horen bij elkaar. Een potje met bruinzige (dit is geen woord, ik weet het) balletjes waar ik dagelijks de kwast overheen haal en vervolgens het vale vel mee opleuk. Ik geloof dat het wel werkt.

Maar ja, dan krijg je af en toe zo’n miniscuul probeerselverpakkinkje. Van de firma Chanel. Of van mevrouw Lauder, God hebbe haar ziel. Ik hou niet zo van dat geklaai met cremepjes, maar als je daar doorheen bijt, heb je ook wat! Ik heb nu een laag Lauder op m’n knar. En als je heel graag wil, zie je weer een roomblank perzikenhuidje. Erg in de verte, dat wel. Luister ik naar mijn brein en portemonnee: ‘Mens hou jezelf niet voor de gek en je centen in je zak!’. Of luister ik naar mijn dochters: ‘Oh, da’s wel heel mooi jong, mam!’ 

‘Jong’ is voor vrouwen het toverwoord. Wie mij zoekt: ik ben effe naar de parfumerie! 

Fans in Venray

Eigenlijk kom ik binnen om een cadeautje af te geven. Maar ik krijg er ook één. En de gever heeft dat helemaal niet in de gaten. Dat maakt het lastiger om ervoor te bedanken, merk ik.

Op de laatste dag vóór de kerstvakantie loop ik binnen bij mijn oud-collega’s. In de anderhalf jaar dat ik met hen samenwerkte, was het uitermate onrustig in mijn lijf. Mijn hart krijste dat ik voor mezelf moest beginnen, mijn brein – altijd aan de voorzichtige kant – murmelde angstig dat ik toch een leuke baan had; waarom aan zo’n onzeker avontuur beginnen.

Ik liet mijn hart winnen. Uiteindelijk.

Af en toe werk ik nog voor mijn vroegere werkgever, als hij teksten nodig heeft of een website. En vandaag loop ik binnen om twee dozen bonbons af te leveren. Een beetje schuchter, want een ‘relatiegeschenk’ voelt erg berekenend. Alsof ik toekomstige opdrachten wil veilig stellen. Ze zitten er allemaal, lekker aan een kersttoestandje. Veel bekende gezichten, en ook veel onbekende: ex-baas heeft een enorme expansiedrift. Ik drijf lekker mee in het warme bad, geweldig om er weer even tussen te zitten. De bonbons komen uit de tassen tevoorschijn, ik krijg een kopje rooibosthee. Voel me deels een indringer, en deels ook onderdeel van de club.

Ik kan niet te lang blijven. De auto staat illegaal geparkeerd: geen kaartje gekocht. En bovendien moet ik nog een paar adresjes af; ik heb een paar kilo bonbons aan boord. Als ik me weer in mijn jas hijs, begint Jolanda over mijn blogs. Dat ze die altijd leest. En dat haar Serge, die ik maar twee keer gezien heb, maar die de kunst verstaat om een mens zich prettig te laten voelen, ze óók altijd leest.

En dan ben ik dus gewoon weer even acht jaar oud: verlegen draaikonterig. Als een kind zo blij verlaat ik ‘de Villa’: weer een schop onder de kont rijker om door te schrijven aan iets wat nog lang geen boek is. Maar dat wél gaat worden: al is het maar met een oplage van twee stuks. Af te leveren in Venray, bij Jolan en Serge. Thanx!

De kat als kiloknaller

Vies verhaal: onze kat heeft wormen. En hij heeft een inwonende broer. Die zal ze dus ook wel hebben. Bah, bah!

De heer des huizes is vanmorgen bestrijdingsmiddelen gaan halen. Op zijn briefje stond ‘wormenpillen/dierenarts/gewicht circa 5 kilo’. Verbaal voegde ik – want het briefje was natuurlijk van mijn hand – nog toe: misschien heeft het Kruidvat ze ook wel. Da’s dichterbij en goeiekoper. Had ik nooooit moeten zeggen: we combineren nu die inderdaad uitermate aantrekkelijke prijs met de welhaast onmogelijke opgave om per kat vijf pillen naar binnen te laten werken. Vijf! Eén pil per kilo kat. En over twee weken mogen we die klus nog eens herhalen.

Vooralsnog laten de broeders zich wijselijk niet zien; uitstel van executie voor beide partijen.

Een dwerg met ballen in een hoerenkast

Kerst was vroeger niet met veel decorum omgeven, bij mij thuis. De boom werd op de laatste nipper het huis ingedragen, een recycle-model, hij had z’n best al gedaan op de school waar mijn moeder les gaf. Jarenlang hing daar dezelfde verlichting in: zilverkleurige bloemen met rode, gele en groene lampjes. Uiteindelijk overleed het snoer, het bleek onvervangbaar. Er kwam tenminste geen nieuwe voor. Vanaf toen deden we het gewoon met de al minstens zo vertrouwde ballen. Die gingen niet stuk, dus ze bleven.

Het kerstontbijt viel ook niet altijd even makkelijk. Mijn vader is een notoire langslaper; het valt dan niet mee om kwiek aan de dis te verschijnen om negen uur ’s ochtends. Maar hij deed het! Op moeder konden mijn zusje en ik in die tijd ook nog niet wachten; zij zat nog niet in de slapeloze fase die inmiddels al twee decennia haar leven beheerst en knapte haar uilen rustig door tot Angela en ik kwamen melden dat het ontbijt klaarstond. Twee uit de slaap gerukte, maar welwillende ouders en twee dochters die ‘m eens goed wilden raken. En dat deden we: binnen vijf minuten ulkten we al van de misselijkheid. Gelukkig stonden er tot de boerenkool van die avond geen versnaperingen meer op het programma: kerst was just another day.

Bij mijn lief thuis werd juist groots uitgepakt, en ik ben daar blij om. Door mijn soms wat al te nuchtere opvoeding blijk ik niet bijster vaardig in het creëren van sfeer; dat neemt manlief voor zijn rekening. Vandaag dus de kerstboom halen: wie wil er mee? Nou, wat dacht je van ‘niemand’? De oudste zoon zit in zijn bunker, het leven gaat langs hem heen. De oudste dochter is al een etmaal de hort op, Joost mag weten waar ze zit. En de jongste twee dan? Nee: die vinden die jaarlijkse boomplantdag een bezoeking, biechten ze op. Het ding stinkt en ‘haart’. Ze zijn ‘m liever kwijt dan rijk. Gezéllig …

Pa en Moe gaan samen op pad, met een zeil in de achterbak en een touw in het handschoenenvakje. Bij de bomenboer lopen we meteen tegen een mooi modelleke aan. Maar die blijkt 17 euro te kosten en dat gaat ons te ver. Moet goedkoper kunnen. De bomenman wappert ons naar achteren, daar staan de boompjes van een tientje. En daar istie: een parmantig bolleke van zeven decimeter hoog, vastgepind op een houten kruis. Een bespottelijke dwerg, maar zó lief! En maar acht euro, dat geeft de doorslag.

Boomlief staat nu dapper mooi te zijn, volledig opgetuigd met ballen. En dat is een ongekende luxe: ook wij kopen nooit nieuwe, maar bij ons gaan ze wél kapot. In het verleden leidde dat tot een nogal nihilistische aankleding van de kerstboom. Nu ontdekken we bij toeval een eenvoudige en goedkope remedie: downsizen die boom!

En dan de kerstverlichting in de rest van het huis. Die is me ieder jaar een doorn in het oog. De muren, het plafond, het prikbord: alles is omgeven en bespijkerd met lampjes. Hier en daar hangt een schamele rode kerstslinger waar we geen raad mee weten. Het geheel wordt gecompleteerd met twee op- dan wel ontluisterende discoballen.

Onze bebalde dwerg staat dus in een hoerenkast. Het wachten is op klandizie.

Laat een ander zoeken en gij zult uw iPod vinden

Tring, tring! Een onbekende man meldt zich via ons vaste telefoonnummer bij oudste zoon Bart. Of hij een iPod kwijt is? Want die heeft meneer in een klomp ijs in de boomgaard gevonden. En vervolgens ontdooid en te drogen gelegd. En weer opgeladen. En toen aan een grondig onderzoek onderworpen om de rechtmatige eigenaar te achterhalen. Meneer geeft zijn adres en sluit af.

Bart, niet altijd even praktisch, heeft de contactgegevens niet genoteerd. En weet dus alleen de wijk waarin meneer woont. Verder geen naam, geen huisnummer. Bart, zoals gezegd niet altijd even praktisch, sloft terug naar zijn kamer. Meneer zal toch wel een keer terugbellen als de iPod maar niet wordt opgehaald?

Dus slaan de vrouwen in huis aan het multitasken. Moeder stuurt een Ping-bericht naar de vermiste iPod, hopelijk leest meneer het bericht. Zus Maartje checkt of we via UPC kunnen achterhalen van welk telefoonnummer meneer belde. Moeder onderzoekt ondertussen hoeveel twitteraars er in de bewuste wijk wonen; misschien kent ze er iemand en kan ze een bericht laten retweeten. Dan ontdekt Maartje dat er een voicemail is ingesproken, het zal toch niet …

Jawel: meneer heeft ’s middags al een keer gebeld. Zijn voornaam is David, de achternaam kunnen we niet verstaan. Maar hij noemt zijn zakelijk nummer, daar kunnen we op doorrechercheren. Het blijkt te horen bij Eras Assurantie Groep, vlakbij ons in de buurt. Maar ja, daar neemt vroeg in de avond natuurlijk niemand op. Even de site van het bedrijf opzoeken, daar worden we misschien weer iets wijzer van. Klopt: de eigenaren van het bedrijf blijken David en Caroline Eras. Dát was dus de achternaam.

Opnieuw zoeken op internet, deze keer via detelefoongids.nl. Geen Eras in de wijk die meneer noemde. Wel een paar andere Erassen in Nijmegen. Moeder gaat bellen. Krijgt eerst de 87-jarige mevrouw B. aan de lijn, de Eras die met haar nummer in de telefoongids staat, is al dertig jaar dood. Huh? De tweede Eras is niet thuis, en de laatste is voor zover hij weet geen familie van naamgenoot David. Moeder zoekt haar heil op wieiswie.nl. Misschien dat David geregistreerd staat op LinkedIn of een ander sociaal netwerk. Nope, helaas …

Nog eens googelen op Eras en de wijk waarin hij woont: yessss! Moeder vindt een wijkkrant waarin gemeld wordt dat David Eras, de vader van J., een foto in het wijkblad maakte. Moeder terug naar Maartje: zoek eens naar J. op Hyves? Beet! We komen dichterbij. J. is een populaire jongen, hij heeft 403 vrienden. Maartje klikt her en der wat aan en de Hyves-zoekmachine spuugt gezamenlijke vrienden uit. Daarbij zit een vriend van onze andere dochter. En laat die nu bij ons in huis zitten! Moeder rent naar boven om nadere informatie over zoon Eras te bemachtigen. Vriend tikt wat in op de computer, tovert Google Streetview naar voren en laat niet alleen de straat, maar ook het huis van J. zien. Nog geen 200 meter verderop.

Bart, die al die tijd belangrijker zaken om handen had, wordt van zijn zolderkamer geroepen en krijgt ophaalinstructies. Nog geen 10 minuten later is de iPod weer bij de rechtmatige eigenaar. Met dank aan internet, maar vooral met heel veel dank aan David Eras!

Vastspijkeren en geselen helpt

Wat doe je met kinderen die hun intellectuele capaciteiten verslonzen? Ik wist het niet. En deed niets. Natuurlijk had ik ze aan de keukentafel kunnen vastspijkeren, of hun ruggen met een karwats kunnen geselen. Ik had ook kunnen staan schelden en tieren tot ik er hoofdpijn van kreeg. Maar ik hou niet van ruzie.

Ik ben bovendien allergisch voor zuchtende, steunende moeders die hun kroost op het gemoed werken: ‘Kindje, je vergooit je toekomst … Doe het dan voor mij!’. Ook die aanpak verdween dus als niet-optioneel in de annalen. En dan blijft er weinig anders over dan bidden, duimen en – in het geniep – handenwringend hopen.

De vier kinderen in onze collectie vormen qua karakter twee koppeltjes: nummer 2 en nummer 4 ontwikkelden in een vroeg stadium voldoende plichtsbesef om ‘op niveau’ te presteren. Voor de een is dat de HAVO, voor de ander het VWO. Mammie tevreden. De andere twee, nummer 1 en 3, zijn uit ander hout gesneden. Zij hangen het luiheidsprincipe aan: een magere voldoende is goed genoeg. En inschattingsfoutjes – waardoor de magere voldoende een vette onvoldoende wordt – horen bij het leven. Komt wel goed. Of niet. Deze filosofie is extra catastrofaal als het brugjaar een periode van twee jaar beslaat en bovendien pas na afloop daarvan leidt tot een keuze voor HAVO of VWO. Primus en Tertia mikken dus op de magere voldoendes op HAVO-niveau. VWO komt nicht im Frage. Mammie niet blij.

In oktober 2009 denderde er ineens een wonder bij ons binnen. Zoon Bart, halverwege HAVO-3, meldde zich met spijkers en een hamer in de keuken. Of ik hem wilde vastspijkeren, elke dag. Hij moest bekennen dat zijn VWO-hersens hem niet langer voldoende indekten tegen onvoldoendes op HAVO-niveau. Zijn strategie – vertrouwen op zijn herseninhoud en verder niets uitvoeren – leverde nog slechts verschrompelde vruchten op waar niets mee te beginnen was. Bovendien kreeg hij door dat de HAVO niet zijn eindstation moest zijn. Dat er nog een lang leven wachtte na zijn middelbare school en dat wat meer uitdaging wenselijk was. Ergo: de HAVO-cijfers moesten omhoog, het VWO moest erachteraan en daarna lonkte de universiteit. Hamer, spijkers en studeren maar. We zijn nu ruim een jaar verder en Bart gaat als een speer. Als hij nu ook nog zijn onderbroeken in, in plaats van náást, de wasmand deponeert, is hij een droomzoon.

Tertia, die eigenlijk gewoon Floor heet, was zo mogelijk nog erger. Zoon Bart was lui, maar altijd bedachtzaam. Floor is vanaf haar tweede – wat is er toen toch in dat meiske gevaren? – een ongeleid projectiel. Ze leeft maar raak, denkt nergens over na en komt overal mee weg. Zij zit nu in dat vermaledijde tweede brugjaar. Over een half jaar wordt duidelijk of ze naar het VWO mag. Ik weet echter niet beter dan dat het de HAVO wordt, daar heeft mevrouw vanaf haar intreding op de middelbare school geen enkele twijfel over laten bestaan. Haar cijfers ook niet trouwens: daarover stuur je geen brieven naar huis, wat een scores …

Vorige week kreeg ze haar rapport. En ik een SMS: ‘Rapport is waardeloos, wil je mij vastspijkeren?’. Haar impulsieve karakter indachtig telde ik niet per direct mijn zegeningen. Deze inkeer kon wel eens van zeer tijdelijke aard zijn. Maar heel voorzichtig begin ik te juichen: middag na middag zitten we met een grote pot thee, waarvoor zij overigens bedankt, gezusterlijk naast elkaar om de wonderen van natuur, taal, geschiedenis en aard te ontwarren. Ze vindt het fijn, zei ze gisteren. Het valt eigenlijk allemaal wel mee, als je er eenmaal voor gaat zitten, vond ze. En, voegde ze toe: we doen dit niet om de HAVO-cijfers op te krikken, we gaan voor een VWO-advies. Zo zie je maar: wie op haar negende ongesteld wordt en dus in de puberteit schiet, die wordt op haar dertiende ineens heeeeel wijs!

Model ouwelul

De Mazda Demio die me via internet naar het garagebedrijf lokte, blijkt al verkocht: er prijkt een groot kartonnen aanplakbiljet op de voorruit. Dus slenter ik wat moedeloos tussen de 200 andere occassions door. De aanschaf van een auto is voor mij geen uitje, en voor de verkoper die op me afkomt waarschijnlijk ook geen uitdaging. Zeker niet na de omschrijving van mijn wensen: ‘Weinig kilometers op de teller, weinig euro’s op het prijskaartje en technisch grenzend aan perfect. Uiterlijk doet er niet toe.’

Vervolgens leidt de garagist me naar de magere drie voertuigen die aan mijn specificaties voldoen. Van de eerste ben ik de merknaam alweer vergeten, het was iets Aziatisch. Van zijn looks – die, zo houd ik me krampachtig voor, er écht niet toe doen – word ik niet enthousiast: oerdegelijk, en dus saai. De tweede is een Hyundai Ignis, nooit van gehoord en aan de krappe kant. Dan heeft meneer alleen nog een automaat staan. Of dat een bezwaar is? Vermits het prijskaartje me aanstaat, is dat geen bezwaar. Beter: geen onoverkomelijk bezwaar. We persen ons tussen de rijen auto’s door en bereiken een model waar ik me over 20 jaar in zou kunnen vertonen: kleur fout, model fout, transmisssie fout. Alles fout. Behalve het prijskaartje, kilometerstand en technische staat. Allemaal prima.

Lusteloos bel ik met mijn lief: ik heb hem gevonden! Ben bekijkt de auto via internet en schiet hoorbaar in een depressie. Begrijpelijk: de auto is uitermate geschikt voor 60-jarigen. In dat levensstadium bevinden we ons nog lang niet. Maar er is geen speld tussen te krijgen: de auto voldoet aan alles wat we zoeken, en uiterlijk is niet belangrijk. Echt niet.

Zelden heeft iemand met zo weinig enthousiasme een handtekening onder een aankoopcontract gezet. Zelden heeft iemand zo’n volledig gebrek aan voorpret. Over een week of twee kunnen we de ouwelul ophalen. Tot die tijd genieten we van onze huidige auto. Die heeft geen 15.000, maar 160.000 kilometer op de teller staan. Die kóst alleen maar geld. En is een technische ramp. Maar hij oogt goed: we genieten daar nog maar even van!