Vrouwen zijn goed in multi-tasking. Dat betekent echter niet dat die taken ook allemaal goed worden uitgevoerd. Je weet dat je je maximale capaciteit hebt bereikt als de boerenkoolstamppot een doordringende vissmaak over je papillen verspreidt. Feitelijk ben je dan al voorbij het point of no return. Je kunt dan alleen nog hopen op iemand die je liefdevol en voorgoed uit je lijden verlost.

Mijn pijnpunt ligt bij het koken. Op de eerste plaats is onomstotelijk aangetoond, dat men tijdens het kokkerellen niet moet vertrouwen op het zelfbereidend vermogen van een pan piepers, bijbehorende groenten en een lekker lapje vlees. Wie zich tijdens dit proces opsluit op een kantoor dat een verdieping hoger is gelegen, kan rekenen op aangebrande aardappels, tot snot gekookte groenten en zwartgeblakerde runderlappen. Niet te pruimen en een bedreiging voor de volksgezondheid.

Het probleem is echter van grotere aard: zelfs als ik (redelijk) in de buurt van het avondmaal-in-wording blijf, loopt het volledig uit de hand en eindig je met een enorme pan boerenkool met vissmaak. Hoe dat in zijn werk ging? Ik weet het bij God niet. In het hele huis was de afgelopen week geen vis te vinden en de snijplank kent het fenomeen ‘vis’ niet van nabij. Het mysterie woekert onverminderd voort, maar na diplomatieke afstemming tussen mijn lief en de onmachtige kokkin is besloten dat die laatste door de achterdeur wordt afgevoerd. Ik zoek daar nu wanhopig naar visresten om mijn naam te zuiveren.

Kok Ben neemt de taken voor onbepaalde tijd waar. De lengte van die periode is maar om één reden onbepaald: wij weten nog niet wanneer wij overlijden. Wij weten wél dat ik tot die tijd ver van het fornuis blijf.

Misschien dat ik na een afkoelingsperiode nog wel eens een pannenkoekje mag bakken. Of, doe eens gek, een eitje koken (mislukt doorgaans ook; ik krijg ze maar niet hard). De heerlijke prei- en andijvieschotels van de afgelopen dagen zijn slechts in consumerende zin voor mij weggelegd. Het leven is hard … Nu dat ei nog.