‘Ma-mááh! Mamááh? Dat meen je toch niet serieus he, dat haar? Nee, dat kán niet, dat is té erg! Hoe kan dat, dat je er zó uitzag?’ En zo gaat ze nog even bemoedigend door, terwijl we gezellig door het fotoalbum bladeren. En ik moet toegeven, ook als ik de tijdsgeest even meereken, dat het niet kan. Ook niet kon.

Op de eerste foto sta ik zijdelings afgebeeld, mijn gezicht naar de lens. Op mijn schouder zit een musje dat zich versufd gevlogen heeft tegen het raam van onze keukendeur. Op mijn hoofd zit een partij wol waar je ‘u’ tegen zegt. Kapperskrullen – tegenwoordig heb ik ze puur natuur – die heel … heel, ja gewoon knatsfout zijn. Alsof ik geen 19, maar 91 was. Degelijk, truttig, stijf. Knatsfout.

Op de andere foto zit ik met twee vriendinnen op een Utrechts terrasje. Op de voorgrond twee aantrekkelijke, maar als ik zo terugkijk waarschijnlijk homosexuele heren. De vriendinnen en ik giechelen richting het manvolk, zoals alleen grieten onder de twintig dat doen. Maar wat ben ik out of tune in dit plaatje. Vriendin 1 is donkerharig, met volle lippen, amandelvormige ogen en getoupeerde haren. Vriendin twee is blond met blauwe ogen, ook getoupeerd en zo te zien wordt de haardos in model gehouden met een ongelooflijke hoeveelheid zeep. Ze deed men dat in die tijd. Men. Ik niet. En daarnaast dus grijzemuizige nummer drie. Nageltjes gelakt, haartjes gecoiffeerd, keurig colbertje, een weing opwindend, zeer belegen voorkomen.

Ik was niet geheel onwetend over hoe mijn looks zich verhielden tot de gemiddelde looks, en zeker ten opzichte van deze twee stoten. Maar dat het zó erg was, nee, dat ging gelukkig aan me voorbij.

Twintig jaar na dat terras ben ik vrijwel van de ene op de andere dag uit mijn schulp gekropen. Na een kleine, interne crisis kon ik opeens een aantal zaken bij elkaar optellen, de goede uitkomst vinden en het veranderingstraject in no time doorlopen. Ik loop figuurlijk rechterop, ben zeker van mezelf zonder te overdrijven en treed de wereld met een lach tegemoet. Bovendien heb ik de licht belegen status steeds weten vast te houden. Net zo lang tot die in mijn voordeel ging werken, dat is nu ongeveer. Waar anderen een normaal proces doorlopen, lijk ik te blijven hangen. En dan word je vanzelf optisch jonger dan de rest. Tenminste, als dit proces doorzet en ik eindelijk eens stop met roken. 

In afwachting van het eindresultaat koester ik me aan de afsluitende kreet van mijn dochter: ‘Je bent nou veel mooier!’