Drie, vier keer per jaar zit ik in de Boemel. Een klein, bruin cafeetje in Winterswijk. Ik ben daar opgegroeid, in dat kroegje. Op m’n 13e zette ik de eerste voet over de drempel. Uitbaters Wim en Rietje werden niet erg rijk van mijn komst – ik teerde een hele avond op een verse jus en nam af en toe, bij wijze van hoge uitzondering, een bord frietjes. Nooit meer zulke lekkere patatjes gehad.

Na Wim en Rietje kwam Herbert. Hij dreef de kroeg een behoorlijk aantal jaren, zag hoe ik mijn eerste  liefde verloor, leerde me met toewijding drinken: mixdrankje na mixdrankje schoof ik na een sipje rillend ter zijde tot ik ‘om’ ging bij de Tiola: cola met Tia Maria. Onder Herberts bewind ontmoette ik mijn lief, aan de bar in m’n ‘huiskamer’. Herbert overleed veel te jong aan longkanker, Tiola drink ik sindsdien niet meer.

Toen kwam Nannie. Zij wist niet dat ik eigenlijk bij het meubilair hoorde; toen ik in 1982 bij de Boemel over de drempel stapte, was ze nog een eitje. En ik kwam sinds haar aantreden nog maar weinig, omdat de studie me naar Nijmegen had afgevoerd, met medeneming van de prins op het witte paard. Nannie kwam, zag en vertrok. Nu drijft Pascal de kroeg. Ook weer een half leven jonger dan ik, in dezelfde onwetendheid als zijn voorgangster.

Maar laatst zat ik er weer. Met twee vriendinnen die over 50 jaar, als we alledrie in verregaande staat van dementie verkeren, net als ik nog twinkeloogjes krijgen als het woord ‘Boemel’ valt. Dan Alzheimeren we weg op de herinneringen aan de muziekavonden, het frühshoppen vóór het Volksfeest, de lange nachten met onze vrienden van ooit. De liefdes die we opduikelden en uit het oog verloren. Ik zal meer herinneringen hebben, omdat ik melancholischer van aard ben dan zij: ik nam ook mijn kinderen mee naar mijn kroegje, plantte ze aan de bar, wees ze de op de borden en foto’s aan de muur – die hangen er al sinds mensenheugenis.

Nog twee jaar en ik kan drie decennia Boemelgang op m’n naam schrijven. Ik hoop dat de kroeg het haalt: de klandizie is minder dan in mijn tijd, de voorgevel oogt beduimeld. Maar ik zie het niet: ik zie alleen wat een hoogbejaarde aan het eind van een gelukkig huwelijk ziet als ze haar lief aankijkt: dat wat er ooit was en wat nooit helemaal kan worden weggevreten door de tand des tijds.