‘Je zit nog ruim drie kilo boven je ultieme gewicht’, vertelt Tanita zonder een spier te vertrekken. Dit is ook niet de eerste keer dat ze met die onheilstijding komt, sinds we elkaar kennen is dat de status quo: drie overtollige kilo’s, schoon aan de haak.

Ik heb net anderhalf uur zelfkastijding achter de rug: zestig minuten aan apparaten trekken en dertig minuten op de cross-trainer. Het zweet klotst in m’n nek, mijn spieren zijn beurs. Hoe plakkeriger en getormenteerder, hoe beter ik me voel: ik heb hard gewerkt en snak naar een rode loper met applaudiserende sympathisanten. Ik krijg alleen het geratel van Tanita. Ze wijst me er fijntjes op dat die kilo’s bovendien bestaan uit dezelfde portie vet die de vorige metingen ook al aan mijn lijf kleefde. Spieropbouw is in de verste verten niet te bekennen.

Besmuikt stap ik van haar af, terwijl zij een overzichtje voor me produceert. En dan komt de geavanceerde weegschaal – want Tanita is niet meer dan dat – met een toegift. Mijn printje geeft aan dat mijn metabole leeftijd ver beneden mijn werkelijke levensduur ligt: 30 tegen 41. Dat is lief, want opbeurend.

Thuis verwerk ik de laatste resten van mijn leed met een dubbele boterham met chocoladepasta, een bakje kwark met vanillevla en een handvol noten. Ik kan wel raden wat Tanita meldt, de volgende keer dat ik op het matje moet komen: drie kilo boven ‘ultiem’, en niet dankzij spiermassa. So be it!