Drie maanden geleden, één dag voor de Nijmeegse zomerfeesten, zijn mijn oudste zoon en jongste dochter door de politie van straat gevist. Samen met twee vrienden (ook al van die keurige jongens) hadden ze het plan opgevat de vakantie  in te luiden met flessen Passie. Dit is de goedkope (en magerder) variant van Passoa, hun budget liet de ware, sterke drank niet toe. De vier kregen een vriendelijke preek, zagen het kostbare vocht waaraan ze nog amper begonnen waren in een straatput verdwijnen en ontvingen een bon. Zestig euro per persoon. Werd het toch nog een duur flesje.

Maar Bureau Halt bracht uitkomst: draaf daar op en je mag de bekeuring verscheuren. En zo zaten we drie maanden (ja, die wachtlijsten toch …) na de overtreding met Gerdien aan tafel. Gerdien komt ‘uut de Achterhoek’, waardoor het plichtmatig samenzijn toch iets gezelligs kreeg. Vader en moeder zwijmelden weg op de afgeknepen n-en uit hun jeugd. Waarin ook drank vloeide, wij zijn geen heiligen. We lieten ons alleen niet betrappen.

Ik had dochterlief aangeraden haar ultrakorte rokjes deze keer te laten voor wat ze waren. Voor de beeldvorming. Het linkse ouderpaar behoefde geen kledingadviezen, ondanks onze politieke voorkeur kleden we ons als rechtse rakkers. Onze zoon loopt zelden in korte rokjes, dus ook die kon zichzelf blijven. Wel probeerden we krampachtig zijn korte stekeltjeshaar te voorzien van een middenscheiding, maar dat was geen haalbare kaart.

Enfin, we schoven in twee afzonderlijke sessies aan bij Gerdien. Zij leek een vurig betoog te houden ten faveure van wiet en hasj, maar de zeer zorgvuldige luisteraar begreep wel wat ze bedoelde. Alcohol – zelfs alcohol die uiteindelijk helemaal niet geconsumeerd kon worden, tenzij broer en zus hun tongen gulzig in de put hadden gedoopt – valt onder de hard drugs. Beter kies je dan voor soft drugs. Maar nóg liever voor een glaasje ranja bij moeder aan de keukentafel.

Nou heeft Gerdien natuurlijk helemaal gelijk: alcohol is niet goed, zeker niet voor het broze puberbrein. Wij sloegen dan ook nederig en berouwvol de ogen neer. Tot de alcoholheilige zich niet meer kon bedwingen. Dat ben ik. Op mijn veertiende stortte ik me op de vruchtenwijn, het moest er maar eens van komen. Al ras kwam het er ook weer uit: ik bemestte de planten van mijn ouders met een roodkleurige brei. Na deze (voorlopig) eenmalige actie dronk ik zes jaar lang verse jus. Op mijn twintigste volgde de tweede dronkenschap. Deze keer wist ik de handel binnen te houden, maar de misselijkheid beviel me geenszins. Einde oefening.

Ik ben dan ook, net als manlief, eerlijk gezegd niet echt gealarmeerd door de escapade van mijn twee nageslachtjes. Beter ten halve geëxperimenteerd, dan ten hele gedwaald.