Het JongHet is zondagochtend, kwart voor zes. Mijn blaas staat op knappen, dus ik wurm me tussen twee dikke, vette katten uit en ga richting wc. In gepast tempo, want een te hoge snelheid leidt in slaapdronken toestand tot gezwabber en tenenstoterij; te trage actie resulteert onvermijdelijk in een natte broek. Ik ben namelijk zo’n vrouw die haar benen even kruist als ze moet niezen, om ongewenste lozingen te voorkomen. Hoge nood kan ik dus al helemaal niet afdoen als iets wat nog wel even kan wachten.
En dan zit je daar je ding te doen en dan denk je: ‘Is dat jong eigenlijk wel thuisgekomen vannacht?’ Dat jong is onze 16-jarige zoon die de avond ervoor het pand verliet om bij Doornroosje een feest te bezoeken waar, naar later bleek, geen zak aan was (meneer drukt zich graag helder uit, excuus daarvoor).

Terug naar de kwestie: Is het jong thuis? Daar twijfelde ik sterk aan, want de terugkeer van al onze kinderen gaat gepaard met een enorme bak herrie. Ik verdenk ze ervan dat ze de oprit oprijden, de garagedeur openmaken, de oprit weer afrijden en dan met een aanloop en zoveel mogelijk ruchtbaarheid de garage inscheuren. Die aanpak getuigt niet van veel ‘verplaatsing in het ouderpaar’, maar is wel makkelijk: ik tel de bonken en weet feilloos hoeveel kinderen er weer veilig thuis zijn. Die nacht echter nul keer bonk, dus nader onderzoek was wenselijk.

Ik sloop de trap op, naar de wanordelijke zolderkamer van het jong. Zijn deur staat open en dat is geen best teken. Meneer sluit zich volledig af van de rest van het bestaan en zal zich dus nooit of te nimmer onafgesloten te rusten leggen. In zijn kamer tref ik aan: een tapijt van kleding, lege kwarkbakjes, schoolboeken, bestek en onbestemde troep. Maar geen zoon. Ik sukkel weer een verdieping lager, wring mijn lijf behoedzaam terug tussen de katten en neem de mobiele telefoon ter hand om een whatsapp-berichtje te verzenden: ‘Leef je nog?’ Per kerende post meldt de zoon dat hij inderdaad nog onder de levenden is. Verder geen toelichting.

Om 7 uur, als zijn vader nét achter zijn eerste kopje koffie zit, komt meneer binnenlopen. Feest was niks aan, dus hij is al (al?) om vier uur vertrokken. En is toen even (even?) bij zijn zus en zwager langsgegaan. In de 24 uur die volgen, zien we hem één keer kort verschijnen om een paar boterhammen naar binnen te proppen. Na een volledig etmaal in bed weet hij zich maandagochtend nog te verslapen ook.