Eén of andere ome, ik meen zelfs een Nederlander, heeft ooit een uitspraak gedaan over ‘het lijden dat u vreest’. Daar knoopte hij een spitsvondigheid aan vast, die ik niet kan reproduceren en die ik ook niet wens na te zoeken op internet omdat na twee wortelkanaalbehandelingen en een overleden hond – in die volgorde – iedere niet absoluut noodzakelijke verdieping in het begrip leed mij gestolen kan worden. De strekking van het citaat is na de doorstane ontberingen voldoende, en die ken ik: vaak is je voorangst – een vervelende variatie op de voorpret – groter dan de uiteindelijke bangheid op het moment suprême.

Die ome heeft gelijk, zo weet ik inmiddels.

In de herfst van vorig jaar kwam er een verzoek tot mij. Of ik een workshop ‘schriftelijk communiceren’ wilde verzorgen voor de Secretaressenvereniging van het UMC St Radboud. Een kleine stuiptrekking van onzekerheid sloeg ik terstond manmoedig neer. Voor een workshop schrijft men zich ten slotte vrijwillig in; ik zou niet voor gedwongen publiek staan, dat liever buiten onder de overkapping een neutje achteroversloeg of een sigaretje wegpafte. Bovendien: ik communiceer een krappe acht uur per dag schriftelijk. Dat is mijn werk. En ik doe dat blijkbaar goed, want de opdrachtgevers slaan niet op de vlucht, zodra ze mijn pennenvruchten onder ogen krijgen. Ze betalen hun rekening en komen terug voor meer. Gewillige toehoorders en kennis van zaken zouden ongetwijfeld iets goeds opleveren.

Maar de herfst ging over in de winter. En het oude jaar in het nieuwe. Begin februari, een ruime drie weken voor uur U begon ik met wat dan zo mooi heet ‘de concrete invulling van de workshop’. Ik selecteerde een dwarsdoorsnede van materiaal dat ik voor individuele trainingen gebruikte. Wik, weeg: wat wel, wat niet? En hoeveel past in anderhalf uur? Wat wil de doelgroep weten? Hoe zorg ik dat het interactief wordt in plaats van een college? Vragen die me preventief de rode stressvlekken in de nek brachten. En hoe dichter de datum naderde, hoe meer de paniek toesloeg. Die dacht ik de kop in te drukken door mijn voorlopige programma voor te leggen aan de organisatie. Zij zouden me vast geruststellen: ‘Ja hoor, helemaal goed. Uitstekende invulling!’

Dat gebeurde ook, de paniek ebte per direct weg, werd dragelijk. Tot de afronding van het gesprek. ‘We weten inmiddels ook hoeveel deelnemers er zijn.’ Vlammen in de nek. Dát wilde ik dus niet weten. Want het is nooit goed, bedacht ik in de stilte die viel. Zijn het er drie, dan voel je je zwaar bekocht en vreselijk miskend. Zijn het er 35 dan wordt je gék van de gedachte dat jij daarvoor moet gaan staan met je één-op-één ervaring. De andere kant van de lijn – moe van het wachten op een geïnteresseerde reactie mijnerzijds en onbewust van mijn spraakverlammende afwegingen – bracht het verlossende antwoord.

52. Twee-en-vijf-tig!

De menselijke natuur steekt raar in elkaar. De verwachte psychose bleef uit. Ik dacht alleen nog maar een berustend: ‘Nou, dan ga ik dat maar doen.’ En zo kwam ik die donderdagmiddag redelijk kalm de zaal binnen. Waar nog geen mens was. Alleen een technische installatie die tot leven gebracht moest worden, niet bepaald mijn core business. Maar als een lam dat naar de slachtbank wordt gevoerd, gebruikte ik mijn laatste stuipen om me af te sluiten van de onafwendbare dood. Ik startte mijn laptop op, wekte de beamer tot leven en vond de weg naar het geluid. En schoof tafels en stoelen naar voren in de onmetelijk grote zaal. Legde kaartjes, papier en pennen klaar. Sloot de ogen voor de voortdurende kramp in mijn maag.

En toen kwamen de secretaresses! ‘Wat leuk dat je dit doet.’ Én: ‘Dat je dat durft.’Of: ‘Wij hebben elkaar wel eens aan de lijn als je een interview wilde regelen. Leuk je nu eens in het echt te zien.’ De spanning trok uit mijn lijf, ik kreeg weer lucht.

En dus greep ik de microfoon, stelde me met wat kwinkslagen voor, zweepte de dames op voor een quiz, loodste ze door structuren en doodzonden, slingerde mezelf behendig door de zaal om antwoorden op te halen en dat alles zonder vlekken, zonder gestotter, zonder getril. Gedragen door de interactie met de deelnemers. Ik hoop dat ik de geweldige secretaresses van het Radboud iets geleerd heb. Zij mij in ieder geval wel: presenteren, dat durf ik!

Nu nog leren hoe ik mijn energie in de voorbereidende fase niet met bakken tegelijk door het doucheputje laat wegstromen. Ik ben nu, twee dagen later, nog in de zwanenhals aan het peuren om er wat van terug te halen.