TongriempjeIk vraag me af hoe dat gegaan is, bijna 47 jaar geleden. Ik verscheen toen voor de eerste keer op het consultatiebureau. Vanzelfsprekend onder begeleiding van mijn moeder, want wie zag ooit ergens een pasgeboren baby van een paar weken geheel zelfstandig over de drempel stappen?

Eenmaal in de behandelkamer zal de dokter mij afwisselend ruggelings en buikelings op een kussentje hebben onderzocht. Beetje luisteren naar de longetjes, wat vingertikjes op het buikje en onvermijdelijk ook de check van de heupjes. Op dat moment viel ik door de mand. Niet qua heupen, want daarmee was alles kits, maar met de beentjes: het ene pootje was duidelijk korter dan het andere. De arts stelde mijn moeder gerust: ‘Dat komt nooit meer goed, mevrouw.’

Zo ging dat in 1969. Dokters werden toen nog op geen enkele manier gehinderd door enig inlevingsvermogen.

Het onderzoek werd vervolgd. Baby Ingeborgje deed haar uiterste best om de schande van dat te korte beentje uit te wissen en presteerde uitstekend op elk lichaamsgebied waar gescoord kon worden. Tot de dokter bij de tong kwam. Wat bezielt iemand om de tong van een vier weken oud mensje onder de loep te nemen? Dacht die arts misschien: ‘Ik zal en moet nóg een gebrek bij deze baby achterhalen, want ik hou van even getallen.’ Da’s een raar idee, om dat van een dokter te denken, maar het kan, hè? Waarom zou een dokter niet net als andere mensen kierewiet kunnen zijn? Want ze keek dus niet alleen náár die tong, ze ging er ook nog onder zitten graven.

En als je maar goed genoeg zoekt, dan vind je wat. En wat was dat? Wat trof de dokter onder mijn jonge tong aan? Jawel hoor: een te kort tongriempje! Een vreselijke handicap. Want wie nauwelijks een tongriempje heeft, zal nooit zijn tong ver kunnen uitsteken. Dus de kerngezonde baby van mijn moeder was ineens een meisje met twee maal het stempel ‘te kort’. Ze legde het te korte been én de te korte tongriem liefdevol in de kinderwagen en liep met afhangende schoudertjes terug naar huis.