KettingkastMet mijn oudste dochter maakte ik de volgende afspraak: als zij zelf niet thuis is, bescherm ik haar fiets. In feite verplichtte ik me daarmee tot een leven in de garage, omdat Maartje in Utrecht op kamers woont en zelden in Nijmegen is. Ik zag mezelf daar al zitten, zeven dagen per week op die koude tegelvloer, 24 uur per dag niets dan troep om me heen en iedere seconde tot de tanden toe bewapend met hamers en schroevendraaiers. Belagers liggen bij ons namelijk constant op de loer: de zus en broers van Maartje lijken voortdurend verlegen te zitten om een stalen ros. En dat zitten ze ook daadwerkelijk, want hun eigen fietsen zijn onbetrouwbare barrels. De verlichting werkt niet, de bagagedragers hangen los, de wielen staan zo krom als een hoepel en de remmen zijn naar de Filistijnen. Desondanks moeten ze van A naar B. De meest voor de hand liggende oplossing – even op de fiets van zuslief – hebben Maartje en ik van de kaart geveegd: haar fiets staat op slot en slechts twee mensen weten waar de sleutel ligt.

Wat heb ik genoten van mijn bestaan buiten de garage. Wat was het heerlijk om de fiets veilig te weten. En wat is het jammer dat aan alle dingen een eind komt. Ook aan de goede. De situatie is namelijk veranderd. Mijn jongste dochter is weer thuis komen wonen. Ze bracht karrenvrachten vol met spullen mee, maar geen fiets. En toch moet ze van A naar B. Nu heb ik dus geheel in het geniep de sleutel uit de geheime bergplaats gepakt en die met een verwrongen gezicht overhandigd aan ‘het zusje van’.

Gisteren gebeurde het onvermijdelijke: onder de billen van Floor stierf de kettingkast midden op de Graafse Brug een voortijdige dood. Wie nu op de fiets stapt, heeft de smeerolie na drie keer trappen tot in zijn oksels zitten. Maartje weet nog van niets.