Het is niet dat ik uit een andere cultuur kom en daarom moet wennen aan het handen schudden bij een eerste ontmoeting. Voor mijn gevoel is motorisch gezien bovendien alles in orde, dus zou het gepomp met de armen niet hoeven afleiden van het verbale deel van het ritueel. En daarbij: ik ben oprecht geïnteresseerd in degene die ik de hand druk, ik ben niet dementerend en mijn gehoor is nog niet dermate aangetast door de tijd, dat de belemmering daar zou kunnen liggen. En toch heb ik te lijden van obstakels. Ieder voorstelrondje komt op hetzelfde neer: ik stel me voor. Ik. Aan die ander. En aan mezelf. Mijn interesse in mijn eigen naam en de verrukking bij het horen van mijn eigen stem, zijn zó groot dat ik slechts zeer zelden meekrijg hoe die ander nou heet. Ik praat daar doorheen. En nog best hard ook, geloof ik. Vervolgens moet ik dan weer verhullen dat ik nog steeds geen idee heb met wie ik praat en op slinkse wijze proberen te achterhalen welke naam er hoort bij de arm die ik even daarvoor zo enthousiast heb aangezwengeld.

Dit probleem is niet nieuw. Ik sukkel er al een tijdje mee, een jaar of 43 schat ik. Meestal is dat het begin van de oplossing; dat je over voldoende zelfreflectie beschikt om je eigen verbeterpunten te zien en een plan van aanpak te bedenken. ‘Nog als die handen naar elkaar onderweg zijn, begin je al met jezelf in bedwang te houden’, spreek ik mezelf vermanend toe. ‘Gij zult niet als eerste spreken’, ga ik door. ‘Glimlach lief en zwijg – in godsnaam zwijg! – tot lang nadat die ander de stilte doorbreekt.’

En waar staan we nu? Nou, we gaan vooruit. Maar wel verrekte langzaam. Als ik in dit tempo vooruitgang blijf boeken, ben ik 83 vóór ik zover ben, dat ik mezelf niet meer voor de voeten loop tijdens het voorstellen. En dan moet je maar hopen dat je überhaupt 83 wordt. Daarom jog ik tegenwoordig: om gezond oud te worden. Me onderweg aan u voorstellen is nog een brug te ver. Om hardlopend handenschudden onder de knie te krijgen, moet ik 127 worden. Tegen die tijd weet ik waarschijnlijk niet meer wie ik zélf ben, krijgen we dát probleem weer.