Ik was tien, toen ik voor het eerst het Radboud binnenliep. Plastische chirurgie moest me van een bungelend duimpje afhelpen. Een paar maanden daarvoor wilde ik een blikje kattenvoer openmaken – toen nog zonder handig lipje aan de deksel – en sneed ik een pees door. De huisarts was nog niet helemaal wakker – het was ook wel erg vroeg toen ik me bij hem meldde – en naaide alleen de enorme wond dicht. Zonder te controleren of het duimpje nog deed waar het voor aangenomen was. Toen duimemans een week of twee later uit het verband opdook, was het leed al geleden: duim deed niets meer. De plastisch chirug heeft na twee flinke operaties weer enig leven in het aanhangsel gebracht: ik kan de duim weer een stukske buigen en aangezien ik niet van borduren en ander priegelwerk houd, leef ik mijn leven gewoon door.

Na de duim volgde het paardengebit: daar kon een mens zich niet mee vertonen. Op naar Tandheelkunde. Had ik het daar ook eens gezien. Nou ja, ééns, de hele toestand duurde drie jaar: het was echt een ethetisch totaal onverantwoord kaakje met vulling. Staat inmiddels keurig recht.

Daarna wat jaren rust. Tot ik er een poliklinische baby wierp. Niet bij Tandheelkunde natuurlijk, voor alles is in het Radboud een tijd en een plaats.

Omdat er geen medische noodzaak voor bezoek aan de academische setting meer in het vooruitzicht lag, ben ik er gaan werken. Negen jaar lang, met ontzettend veel plezier. En alhoewel ik inmiddels geen echte Radboudiaan meer ben; ik kom er nog steeds. Als freelance tekstschrijver. En soms voor een rampenoefening. Heel soms: vandaag was m’n eerste. Ik had een zware taak: polsbandjes uitdelen aan de deelnemers. Vervolgens mocht ik twee uur uitrusten om daarna evaluatieformulieren uit te delen.

Een functie van niks, natuurlijk. Maar ik vond het gewéldig! Gewoon omdat ik vreselijk melancholiek ben: dat is mijn ziekenhuis en de mensen die ik mocht labellen zijn mijn mensen. Allemaal bekende gezichten, snel even bijbabbelen en de volgende een bandje om de pols doen.

Eigenlijk had ik me in de rusttijd nog voor moeten doen als huisarts. Als medicus die via via van de busramp – want dat was het – had gehoord en haar diensten aan kwam bieden. Durfde ik niet. Ongelooflijk, ben je 41 jaar oud en ben je te bescheten om een act op te voeren. Terwijl ik me in dat ziekenhuis bijna thuiser voel dan thuis. Heel, heel erg kinderachtig.

En zo eindigt een prachtig initiatief, waarvoor iedereen belangeloos in het holst van de ochtend uit z’n bed is komen rollen, voor één deelneemster in een piepklein persoonlijk rampje. Zie daar maar weer eens overheen te komen.