Blog

Bastaard

Echtpaar Hakstege

Volgende week ben ik 23 jaar getrouwd met Ben. Dat huwelijk is niet geheel vrijwillig tot stand gekomen. We zijn omgekocht. Door mijn schoonmoeder. Die kreeg er lucht van dat ik zwanger was en was nogal huiverig voor de komst van een bastaard in de familie. In eerste instantie vroeg ze ons alleen hoopvol of we nu dan gingen trouwen. Toen dat absoluut niet de bedoeling bleek te zijn, kwam ze met zwaarder geschut: juridisch gezien was het allemaal veel makkelijker als we even dat boterbriefje gingen halen. Daar was geen speld tussen te krijgen. Maar ik wilde niet. Ik wilde bij haar zoon zijn zonder onderliggende documenten. Gewoon omdat ik van haar zoon hield. En helaas – voor haar – had die zoon ook niets met trouwen. Ten einde raad bood ze 1000 gulden als we tóch de weg naar het gemeentehuis kozen. Pas toen begreep ik hoe belangrijk het voor haar was.

En dus trouwden we. Maar wel heel karig. We wilden eigenlijk gewoon bij het loket onze handtekeningen zetten, maar dat kon niet. We moesten per se een zaaltje in. We wilden ook geen toespraak, dus er was ook geen voorbereidend gesprekje met de ambtenares van de burgerlijke stand. Wonderlijk dat we, eenmaal ter plaatse – Ben in een jasje, ik met bolle buik in zwangerschapstenue – tóch bijna die toespraak kregen, ‘want we hadden ons toch bedacht?’. Vreemd … we hadden ons helemaal niet bedacht. Dus: Nee, dank u, geen toespraak. Uit de blikken van de ambtenares maakte ik op dat zij vermoedde dat dit huwelijk geen lang leven beschoren was. Er werd duidelijk getrouwd omdat ik met kind geschopt was en de animo om er enige romantiek aan te verbinden ontbrak nú al, dus dat zou niks worden. Maar ze zette zich dapper aan haar taak: een kort babbeltje, de vraag of er ringen waren –die waren er niet – en toen mocht Ben zijn bruid kussen.

Dat deed hij en is hij blijven doen, iedere dag opnieuw en vol overtuiging. Zijn bruid kust hem al die jaren al liefdevol terug. De bastaard die drie maanden later keurig ‘in de echt’ geboren werd, kreeg nog twee zusjes en een broertje, allemaal volwassen nu. Mijn schoonmoeder is ongelooflijk trots op die vier. En zal dat nóg zijn als zij zich ongetrouwd gaan voortplanten.

Nuchter

Toen onze hond Moos het geluid van onze televisie begon te overstemmen met neurotisch gelik in de okselholte scheurde ik mezelf los van de zoveelste Netflix-serie voor een kort medisch onderzoek. Uitkomst: waar al jaren een moedervlekachtig aanhangseltje hing, zat nu een opgeblazen ballon met een rare substantie erin. Dat was niet best.

Onze dierenarts, een nuchtere man, was kort maar krachtig: ‘Onwenselijke ontwikkeling, dus daar zet ik straks meteen even het mes in.’ Ik liet het woord ‘kanker’ uit de mond rollen, met een vraagteken erachter. Maar dat kon de dierenarts op het oog niet bepalen. Daar was onderzoek voor nodig. Moest ik maar niet doen, vond hij. Want als het inderdaad kanker bleek, zou het advies zijn: weghalen. En dat ging hij later die dag toch al doen. Die centen kon ik dus beter in mijn zak houden. En bovendien: ‘Die hond leeft al in reservetijd: een flatcoated wordt gemiddeld acht en daar is hij al overheen.’ Wat hij bedoelde: investeer er maar niet meer te veel in. De man is nuchter, dat zei ik al. Toch leek hij de boodschap iets te willen verzachten: hij had kort geleden een flatcoated van ruim 11 in de praktijk gehad. Dat kon dus ook. Die 8 jaar was maar een gemiddelde. Goed nieuws! Maar dat boorde hij onmiddellijk daarna weer de grond in: ‘Die flatcoated was overigens 3 dagen later wel dood!’

Misschien raar, maar dat vind ik nou zó fijn aan onze dierenarts. Die zorgt al jaren uitstekend voor onze dieren, maar weet ook hoe hij de bijbehorende mensen moet aanspreken. Want ik kom uit de Achterhoek, een regio vol met boeren, die met hart en ziel, maar ook nuchter en praktisch met dieren bezig zijn. En daar krijg je een tik van mee. Mét de boeren zeg ik: als een dier op is, is het op. Dus ja: wél weghalen dat irritante ding, want Moos heeft er last van (en wij van hem, door dat tv-overstemmende gelik), maar geen onderzoek, want aan chemo gaan we tóch niet beginnen.

Die middag kwam Moos zo daas als een aap weer thuis, helemaal groggy van de narcose. Als wondbescherming duwden we een kraag om zijn nek, trokken hem een t-shirt aan en liepen zo een week voor gek tijdens de wandelingen, maar daarna was meneer wél weer helemaal het heertje. Onze Moos gaat gewoon de statistieken verslaan en krijgt pas op zijn elfde een liefdevol spuitje van onze nuchtere, zorgzame dierenarts.

Gek op de weg

Aan het eind van de middag rij ik mijn dochter naar het station. Het is druk op de weg. Het stoplicht aan het eind van de Weijbroekweg staat op groen; we mogen dus rechtsaf slaan, richting Takenhofplein. Vóór ons is echter sprake van een klein verkeersinfarct: een paar auto’s zijn al door het stoplicht, maar kunnen de IJbroekweg niet opdraaien, die staat simpelweg al vol.

Iedereen wacht geduldig, al zal er in de auto’s wel wat gezucht of zelfs gevloekt worden. Maar er klinkt geen getoeter, niemand doet pogingen om zijn auto in de file te persen. Behalve ik. Ik zucht niet, ik vloek niet, ik toeter niet, voel zelfs die neiging niet. Maar mijn rechtervoet besluit ineens om voorzichtig gas te geven en mijn handen nemen zelfstandig het initiatief om voorzichtig langs de wachtenden te manoeuvreren, en hop: de IJbroekweg op, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Maar dat is het helemaal niet, dat weet ik zelf dondersgoed. En zo bén ik ook niet. Normaal gesproken. Maar nu dus wel.

De mevrouw die geduldig vóór mij in rij stond is niet verheugd over mijn actie. Een paar seconden is ze volledig overvallen door ‘die trut’ die haar omzeild heeft en nu ineens een positie vooruit is getuft. Daarna verandert haar blik van verbazing naar ontsteltenis en lichte nijd. Terecht. Het liefst zou ik uitstappen en haar mijn excuses aanbieden, maar dat is niet handig, midden op de weg, midden in de spits. En door de hoek waarin onze auto’s staan, kan ik ook via het zijraampje of via de spiegels niet laten blijken dat ik op zijn minst een beetje dom gehandeld heb.

De file komt in beweging. Mevrouw rijdt nu schuin achter me, op de andere rijbaan. Mijn dochter kijkt quasi nonchalant over haar schouder en ziet hoe de geschoffeerde dame in een mengeling van drift en lol gebaart naar een andere weggebruikster, die waarschijnlijk ook door mij benadeeld is. Het enige wat ik nog wil, is zo snel mogelijk de rotonde op en daar net zo lang op blijven rondtoeren tot beide dames een afslag hebben genomen, zodat ik een andere uitweg kan kiezen.

Tof dat geen van beiden kiest voor de afrit richting Dukenburg, want mijn dochter heeft geen tijd voor al te veel rondjes om de fontein; die wil gewoon haar trein halen.

Zinnig

In Wijchen woont een meneer die zich vreselijk heeft opgewonden over mijn column over verrassingsvakanties in Griekenland. In een kleine 400 woorden vertelde ik dat ik met dat concept absoluut niet uit de voeten kan. Meneer liet in niet mis te verstane bewoordingen weten dat hij na het lezen van ‘al dit gebazel helemaal met een bakkes vol tanden’ zat. Het onderwerp van de column lag hem duidelijk niet heel na aan het hart. Meneer raadde me na een driftig ‘Oh My God’ bovendien van harte aan om ‘iets zinnigs’ te gaan doen, bijvoorbeeld een krantenwijk nemen, mantelzorger worden of op weg gaan naar een pelgrimsoord. Als vierde optie noemde hij het zoeken naar bewijs voor de Big Bang Theory.

Ik was nogal verbaasd. Wie was deze man? Waarom was hij niet na drie zinnen gestopt met lezen? Wat bewoog hem om zo enorm fel van leer te trekken? En waarom voelde hij zich geroepen voor mij te bepalen wat ‘iets zinnigs’ is?

Op Google vond ik een paar verwijzingen naar meneer en hij leek eigenlijk best een prettig mens: avontuurlijk, ondernemend, sportief en mantelzorger met een zware taak, die hij met hart en ziel invult. Vooral dat laatste kan een enorme druk op een mens leggen. En dan blaas je misschien even lekker stoom af door redeloos te tieren tegen een suf columnistje dat ogenschijnlijk maar één zorg in haar leven heeft. Maar meneer: ook ik heb grotere zorgen dan het feit dat ik niet geschikt ben voor verrassingsvakanties. Net als iedereen draag ik kruizen mee in het leven. Echt: ik weet hoe zwaar het bestaan op je schouders kan drukken. En dat je dus af en toe de demonen uit je hoofd moet verjagen. Ik ga daarvoor niet naar Santiago de Compostella en ik ga ook geen tirades houden tegen onbekende mensen. Wat mij wél helpt, is een luchtig stukje schrijven. En dat blijf ik dus doen. Maar deze keer sluit ik – op uitdrukkelijk verzoek – wel graag af met iets zinnigs: laten we elkaar niet beoordelen op één tirade of op één stukje tekst. Meneer is meer dan zijn woede en ik ben meer dan een bazelend schrijfstertje.

Ik wens de Wijchense meneer en de geweldige jongeman voor wie hij zorgt alle kracht en zoveel mogelijk gezondheid!

Verrassing

grieks-eiland

Bron: IHA holiday ads

Ik ken mezelf nu ruim 47 jaar en dan zou je denken dat je jezelf onderhand, nou ja, ként. Dat is dus niet het geval.

Een tijdje geleden liep ik in de vroege uurtjes met hond Mo en hond Willem de standaard wandeling: kwartiertje heen, kwartiertje terug. Altijd dezelfde route, want ik hou niet van verrassingen. Kom ik Bartina tegen, niet die van voetbaltrainer Koeman overigens, en eerlijk gezegd heet ze ook geen Bartina, maar ik weet niet of ze het waardeert met name genoemd te worden, dus krijgt ze een schuilnaam, die overigens op geen enkele manier bij haar past. Hoe dan ook: Bartina vertelt me dat ze, samen met haar zus, een vakantie naar een Grieks eiland heeft geboekt. De prijs was laag, waarschijnlijk door het verrassingselement dat erbij zat: ze zouden pas bij aankomst ontdekken in welk hotel ze werden ondergebracht.

Ik ben zo gecharmeerd van de woorden ‘lage prijs’, dat ik volledig doof ben voor het woord ‘verrassing’. Thuis dus meteen achter de computer om voor de kerstvakantie ook zo’n leuke, voordelige reis te boeken. Ik klikte een klein uur in de rondte, van de ene verrassing naar de andere, en trok toen, in een staat van paniek en drift, nijdig de stekker eruit: hoe kan ik na 47 jaar in dit leven in vredesnaam denken dat een verrassingsreis een traktatie voor me is?!? Want waar beland ik op dat eiland: aan de rotsachtige noordkust of tussen de olijfbomen in het zuiden? Is het daar lekker rustig of zit ik straks in een bruisend stadje dat me een week lang uit de slaap houdt? En het eten: krijg ik al bij het ontbijt acute buikloop van de vettigheid of is het uitstekend te pruimen?

Bij zo’n vakantie is dat allemaal, joehee, een verrassing. En daar houd ik dus niet van. Al 47 jaar niet. En Bartina en haar zus? Die hebben het natuurlijk heel leuk gehad. Wat me dan, vreemd genoeg, niet verrast.

Afgevoerd

rangeerterreinEn daar gaat de trein, in een sukkeldrafje richting rangeerterrein. Aan boord zijn twee mensen: de machinist en mijn moeder. Die laatste is onzichtbaar voor de buitenwereld, want alle lichten in de trein zijn uit. Dat was al zo toen ze haar opklapfiets naar binnen zeulde en een plaatsje zocht. Ze kon gaan zitten waar ze maar wilde: in de hele coupé was niemand te bekennen, wat een weelde! Het vertrek liet wat op zich wachten, maar mijn moeder is een geduldig mens. Ze keek vanuit het donkere treinstel op haar gemakje naar al die mensen die de trein links lieten liggen, maar wist te voorkomen dat er in haar hoofd een kwartje zou vallen.

Tevreden hoorde ze hoe de motoren gestart werden en voelde hoe de trein zich in beweging zette. Echt op gang komen, deed hij niet. En al snel stond hij weer stil. Na een tijdje gingen zelfs de motoren uit. Op dat moment kreeg mijn moeder weer voldoende hersenactiviteit om het kwartje te laten vallen: ‘Het zou toch niet?!?’ Ja, dus wel: ze was in een trein gestapt die naar het rangeerterrein gereden zou worden. Dus daar stond ze nu. In volledige eenzaamheid. Ze rommelde, grotendeels op de tast, wat rond in de trein. Zag een bordje hangen, maar kon in het duister niet lezen wat erop stond. Er moest licht komen. Dus maakte ze veegbewegingen langs alle wanden, net zolang tot ze een lichtknopje vond. Toen terug naar het bordje dat ze eerder gezien had. De boodschap daarop bleek heel toepasselijk: mensen die opgesloten waren in de trein moesten 112 bellen en vragen naar de NS. Goede tip, vond mijn moeder, die onmiddellijk op zoek ging naar haar telefoon, die ongetwijfeld ergens in haar bepakking zat. Maar waar?

De trein was dankzij mijn moeder – die hoogstpersoonlijk licht in de duisternis gebracht had – een stralend middelpunt op het rangeerterrein. Dat was niet onopgemerkt gebleven voor de buitenwereld. Vanuit de verte naderde een NS-medewerker die toch wel heel benieuwd was wie er voor God speelde in die verlaten trein. Dat was dus een keurige, 71-jarige dame die net haar mobiel naar haar oor bracht om hulptroepen in te roepen. ‘Dat kan wel een uurtje of wat duren voor u weer op het station bent, mevrouwtje’, waarschuwde hij haar met strenge blik.

Uiteindelijk kostte het haar maar een half uur. Soms is de NS dus wél snel!

Verdun? No way!

VerdunIneens schoot het me weer te binnen: mijn jongste zou na de laatste toetsweek toch met zijn klas naar Verdun in Frankrijk gaan? Dat moment was bijna aangebroken, dus hoe kon het dat ik daar nog steeds geen geld voor had afgedragen? Had hij zich er onderuit kunnen lullen? Dat was namelijk vanaf dag 1 duidelijk: no way, dat hij de landsgrenzen over zou gaan. Want, meldde hij met een eigengereide kop: hij doet niets wat hij niet leuk vindt, behalve als het noodzakelijk is voor zijn toekomst.

Een opsomming volgde: Frankrijk is niet leuk en draagt op geen enkele manier bij aan het levensplan. Groepsuitjes hebben een toegevoegde waarde van min 1. De klasgenoten zijn prima mensen, maar ermee op reis gaan, is een brug te ver. Cultuurhappen of historische verrijking, daaraan bestaat geen enkele behoefte: levert niets op.

Wat wél waarde heeft, en op geen enkele manier belemmerd mag worden, is de dagelijkse gang naar de sportschool om het toch al enorme lijf nóg enormer te maken. Dachten ze soms dat hij daar zomaar ergens z’n krachttraining kon voortzetten? Verder moet een bodybuilder elke nacht goed slapen. Hoe zagen ze dat voor zich, te midden van een groep mensen die denken dat je het onderste uit de kan moet halen als je van huis bent. Dat werkt toch niet? Waar en hoe moest hij bovendien 4000 calorieën wegwerken als hij ‘leuk’ door het Franse land struinde? Belangrijke vragen, waar ik het antwoord op schuldig moest blijven.

Dat was aan het begin van het jaar, maar hoe ver was hij afgelopen juni met zijn pogingen om zijn 105 kilo zware lijf buiten de bus te houden? Meneer meldde dat hij in vergevorderd stadium was: een diepteonderzoek had uitgewezen dat deze reisjes niet verplicht kunnen worden gesteld. Hij had dat per mail aan zijn decaan laten weten. En was zo attent geweest om naast dit – feitelijk al doorslaggevende argument – nog wat aanvullende argumentatie toe te voegen: over dat trainen, slapen en vreten dat dag in, dag uit moet plaatsvinden. Dat het dus verder ging dan ‘heb geen zin’, alhoewel daar ook in enorme mate sprake van was. Ik mocht de mail zien: hij is even doortimmerd als hilarisch. De bus vertrok zonder Tom.

Tongriempje

TongriempjeIk vraag me af hoe dat gegaan is, bijna 47 jaar geleden. Ik verscheen toen voor de eerste keer op het consultatiebureau. Vanzelfsprekend onder begeleiding van mijn moeder, want wie zag ooit ergens een pasgeboren baby van een paar weken geheel zelfstandig over de drempel stappen?

Eenmaal in de behandelkamer zal de dokter mij afwisselend ruggelings en buikelings op een kussentje hebben onderzocht. Beetje luisteren naar de longetjes, wat vingertikjes op het buikje en onvermijdelijk ook de check van de heupjes. Op dat moment viel ik door de mand. Niet qua heupen, want daarmee was alles kits, maar met de beentjes: het ene pootje was duidelijk korter dan het andere. De arts stelde mijn moeder gerust: ‘Dat komt nooit meer goed, mevrouw.’

Zo ging dat in 1969. Dokters werden toen nog op geen enkele manier gehinderd door enig inlevingsvermogen.

Het onderzoek werd vervolgd. Baby Ingeborgje deed haar uiterste best om de schande van dat te korte beentje uit te wissen en presteerde uitstekend op elk lichaamsgebied waar gescoord kon worden. Tot de dokter bij de tong kwam. Wat bezielt iemand om de tong van een vier weken oud mensje onder de loep te nemen? Dacht die arts misschien: ‘Ik zal en moet nóg een gebrek bij deze baby achterhalen, want ik hou van even getallen.’ Da’s een raar idee, om dat van een dokter te denken, maar het kan, hè? Waarom zou een dokter niet net als andere mensen kierewiet kunnen zijn? Want ze keek dus niet alleen náár die tong, ze ging er ook nog onder zitten graven.

En als je maar goed genoeg zoekt, dan vind je wat. En wat was dat? Wat trof de dokter onder mijn jonge tong aan? Jawel hoor: een te kort tongriempje! Een vreselijke handicap. Want wie nauwelijks een tongriempje heeft, zal nooit zijn tong ver kunnen uitsteken. Dus de kerngezonde baby van mijn moeder was ineens een meisje met twee maal het stempel ‘te kort’. Ze legde het te korte been én de te korte tongriem liefdevol in de kinderwagen en liep met afhangende schoudertjes terug naar huis.

Hek of Heg

Hek of hegWat vond ik die tuin leuk, toen we ons huis in 2002 kwamen bezichtigen! Je kon via een trappetje naar beneden lopen, naar het water. Maar link was het wel, met vier kleine kinderen. Want vanaf de vlonder kon je zo het water invallen. Daar hoefde je niet eens onhandig voor te zijn, zo bleek. Je hoefde er alleen maar een heel impulsief gezinslid voor te hebben. En zo’n exemplaar hadden we: onze Floor, toen net vijf jaar oud. Zij gaf degene die het dichtste bij stond, Maartje van zes, een fikse duw om te kijken wat er zou gebeuren. Ja, wat zou er gebeuren, Floor?!? Foeterend hesen we het krijsende en kletsnatte slachtoffer de kant weer op.

Inmiddels zijn we bijna veertien jaar verder, Floor kan zich ietsje beter bedwingen, Maartje heeft leren zwemmen en de vlonder is sowieso niet erg populair, zelfs niet bij mensen die in ‘kennelijke staat’ door onze tuin darren. Die dalen echt niet af om aan de waterkant stiekem in de lorum te gaan zitten zijn en dan per ongeluk het ruime sop te kiezen. Dronkenschap voltrekt zich hier in alle openheid, veilig op de bovenverdieping van de tuin. Maar zo veilig is het daar niet meer. De prachtige, solide, boerengroene hekjes van weleer, zijn inmiddels rottende, kaalgevreten restjes hout. We hebben daar lang de ogen voor kunnen sluiten, maar uiteindelijk moet een mens de ellende onder ogen durven zien. Dat punt is nu bereikt.

We hebben drie opties: geen hekjes, nieuwe hekjes of heggetjes. Geen hekjes is eng. Vóór je het weet, kieperen er opa’s en oma’s over de rand. De oudere medemens wil tenslotte nog wel eens struikelen over (bijvoorbeeld) een luciferhoutje. Nieuwe hekjes vragen om een fikse tijdsinvestering. De heer des huizes zou die namelijk maken van de oude houten vloer die in onze garage opgeslagen ligt. Heeft een mens daar zin in? Blijkbaar niet, want de mens in kwestie stelde me optie drie voor: heggetjes. En wat was mijn eerste gedachte: ‘Hoe moet het dan met de kleinkinderen? Kruipen die straks door de heg om vervolgens te pletter te vallen?’ Dat vind ik nou zo líef van mezelf. Want er zijn helemaal geen kleinkinderen. Nog lang niet. Blijkbaar houd ik toch al van ze en dat is mooi, maar ik ben duidelijk ook niet helemaal goed snik. We schrappen de rol (en het lot) van de toekomstige peutertjes dus volledig: we gaan voor de heg!

Dag van Pi

piIk snapte vroeger de ballen van wiskunde, tot groot verdriet van de wiskundeleraar die geen aanleg had voor mensen zonder aanleg. Iedere keer als ik weer iets niet snapte, paste hij dezelfde tactiek toe: naast mijn tafeltje gaan staan om exact dezelfde uitleg te geven, maar dan een paar decibellen harder. Ik werd daar niet wijzer van. En hij niet rustiger. De arme man keek ongetwijfeld uit naar het moment waarop ik mijn vakkenpakket mocht kiezen, want wiskunde zou op mijn lijstje niet voorkomen. Dacht hij. Maar het rare is: ik vond wiskunde heel leuk. Veel leuker dan Duits, waar ik een vette acht voor stond. Dus exit Duits en lekker door met wiskunde.

Mijn leraar schreeuwde zich door de resterende drie jaren heen, een didactische aanpak die mij nog geen gram extra kennis opleverde, maar de kansen op een hartinfarct bij de schreeuwende partij beduidend vergrootte. Veiligheidshalve zocht ik dus mijn heil bij de mensen om me heen. Bij Claudia en Ellen, die dan wel geen mathematische hoogvliegers waren, maar toch beduidend meer grip op de zaak hadden dan ik. En bij Vincent, voor wie de lessen een crime moeten zijn geweest. Die jongen had niets en niemand nodig om een zeer hoge voldoende te scoren en zat grotendeels omgedraaid in de klas: met de rug naar de leraar en met zijn gezicht naar de kneus. Naar mij. Mijn grootste dank gaat uit naar mijn zusje Angela. Haar brein kan elk vak aan en ik ben ontelbare keren bij haar komen leuren om uitleg. En zie daar: op mijn eindlijst prijkte een 5,44 voor wiskunde. Afgerond een 5. Maar bijna een zes. Zoveel weet ik dan nog wel van cijfertjes!