Een filosofisch moment overviel mij laatst. Gebeurt zelden en dat is maar goed ook, want mijn diepe overpeinzingen gaan vaste prik over volledig onnutte zaken. Joost mag ook weten hoe ik in die intellectuele mallemolen terechtkom. Het voelt als een soort overval op mijn brein, dat zich dan – en ik benadruk: geheel buiten mijn wil om – bijvoorbeeld ineens afvraagt wat ik met wortel en tak zou willen uitroeien. Met wortel en tak: hoe kom ik erop?!? Ik gebruik dat spreekwoord nooit. Het past ook niet bij me: ik ben veel te gemakzuchtig van aard om iets – wat dan ook – actief ten gronde te willen richten om er alsjeblieft nooit meer last van te hebben.

Maar goed, gedachten gaan af en toe hun eigen gang, dus ik filosofeerde voort. Volkerenmoord, dat zou ik wel met wortel en tak willen uitroeien. En discriminatie. Armoede, ook een goeie. Niet echt originele uitroei-wensen dus, en niet haalbaar bovendien. Ik hoopte met die constatering mijn filosofische moment te kunnen afsluiten om over te gaan tot de orde van de dag, maar helaas: daar is ‘de baard’.
Ja: als er nou íets is wat ik met wortel en tak zou willen uitroeien, dan is het de baard. In het bijzonder de baard op de jonge kin. Wat bezielt een achttienjarige om daar een dot haar te tolereren of de groei daarvan zelfs toe te juichen? Waarom zou een prille twintiger zich willen vermommen als een oude man die elke hoop op wat dan ook heeft opgegeven. Zou er, vraag ik me onmiddellijk af, een afschuwelijke oorlogswond onder die stugge begroeiing zitten? Of korsterige, etterende puisten? Is een deel van het gezicht weggeslagen bij een afgrijslijk auto-ongeluk? Ook mogelijk: de jonge man heeft in zijn vroegste jeugd een pan frituurvet over kin en hals uitgestort. Die baardenmannen hebben een punt. Voor alle andere heren: het haar op de schedel volstaat. En zit daar geen haar, dan is het ook goed. Geen schurende aanstellerij aan het gezicht hangen: veel mooier!