piIk snapte vroeger de ballen van wiskunde, tot groot verdriet van de wiskundeleraar die geen aanleg had voor mensen zonder aanleg. Iedere keer als ik weer iets niet snapte, paste hij dezelfde tactiek toe: naast mijn tafeltje gaan staan om exact dezelfde uitleg te geven, maar dan een paar decibellen harder. Ik werd daar niet wijzer van. En hij niet rustiger. De arme man keek ongetwijfeld uit naar het moment waarop ik mijn vakkenpakket mocht kiezen, want wiskunde zou op mijn lijstje niet voorkomen. Dacht hij. Maar het rare is: ik vond wiskunde heel leuk. Veel leuker dan Duits, waar ik een vette acht voor stond. Dus exit Duits en lekker door met wiskunde.

Mijn leraar schreeuwde zich door de resterende drie jaren heen, een didactische aanpak die mij nog geen gram extra kennis opleverde, maar de kansen op een hartinfarct bij de schreeuwende partij beduidend vergrootte. Veiligheidshalve zocht ik dus mijn heil bij de mensen om me heen. Bij Claudia en Ellen, die dan wel geen mathematische hoogvliegers waren, maar toch beduidend meer grip op de zaak hadden dan ik. En bij Vincent, voor wie de lessen een crime moeten zijn geweest. Die jongen had niets en niemand nodig om een zeer hoge voldoende te scoren en zat grotendeels omgedraaid in de klas: met de rug naar de leraar en met zijn gezicht naar de kneus. Naar mij. Mijn grootste dank gaat uit naar mijn zusje Angela. Haar brein kan elk vak aan en ik ben ontelbare keren bij haar komen leuren om uitleg. En zie daar: op mijn eindlijst prijkte een 5,44 voor wiskunde. Afgerond een 5. Maar bijna een zes. Zoveel weet ik dan nog wel van cijfertjes!