Die kleineWe hebben het over onze kinderen en ze vraagt me hoe het met ‘die kleine’ gaat. Ik ben even verward: wie bedoelt ze? Is het gespreksonderwerp veranderd en heeft ze het over de jonge kat die we sinds kort in huis hebben? Of gaat het toch nog steeds over de kinderen? Maar heeft ze het dan over mijn jongste dochter? Dat is een klein vrouwke, maar wel een volwássen vrouwke. Het ligt niet voor de hand haar ‘die kleine’ te noemen.

Bedoelt ze dan mijn nummer vier, de enige die nog geen 18 is? Lijkt ook niet logisch, want hij meet inmiddels 190 centimeters en heeft, net als zijn broer, een torso met een spanwijdte van een condor. Op zijn postuur zijn veel woorden van toepassing, maar ‘klein’ nou net niet. Hij is enorm. Een boom. Een vent als een huis. Een blok beton, zou ook nog een passende omschrijving zijn. Maar klein? Niet bepaald.

Twijfelend vraag ik wie ze bedoelt: toch onze jongste? Ja, inderdaad: die. Ik geef een korte persoonsbeschrijving van de grote vriendelijke reus die in ons huis woont. Vertel dat hij uittorent boven alle gezinsleden. En kan me maar ternauwernood inhouden om melding te maken van ‘handen als kolenschoppen’ en ontboezemingen over zijn schoenmaat.

Wel zeg ik dat ‘die kleine’ iedere middag met onze honden langs haar huis loopt. Misschien denkt zij dan onze oudste te zien passeren en vraagt ze zich af waarom ze zijn jongere broertje nooit meer ziet? Maar nee: ze weet wel degelijk dat het onze jongste is die met de honden loopt, maar het is haar absoluut niet opgevallen dat hij niet langer een klein, schriel ventje is. Daar sta ik net even op m’n gemak ‘zwaar beteuterd’ van te zijn als ze vraagt of het goed met hem gaat. Ja, met die kleine gaat het goed!