Op de late avond van 23 juni 1991 ontmoette ik mijn lief in een even lief bruin kroegje in Winterswijk. Ik kende hem al van ‘zien’ en dat was geen onprettig gebeuren. Maar de reputatie die ik hem toedichtte stond tussen ons in. Divine intervention zorgde ervoor dat ik mijn plan om af te rekenen liet varen om naast hem te gaan zitten. En zo zitten we 19 jaar later nog steeds: gezellig, knus, sámen. Want die reputatie, daar klopte niet veel van. De jongen heeft z’n ogen weliswaar niet in z’n zak zitten, maar zijn handen zijn thuis. Tot zover de goede berichten.

De bedreiging blijkt niet te komen van vrouwen, niet van alles wat God verboden heeft, niet van indutting of uitgekeken raken op elkaar. De bedreiging komt van een apparaat: de iPhone. Twee stuks eigenlijk. We pingen, mailen en twitteren heel wat af met elkaar, maar live conversation is duidelijk ‘uit’. En de apparaten altijd ‘aan’.

Misschien had het boegbeeld der natie tóch gelijk toen ze haar zorg uitsprak over de digitalisering van de sociale contacten?