Twaalf jaar geleden vertelde Ben me dat hij een kind wilde. We liepen op een winderige dijk bij Mook: de herfst was net begonnen. Ik was niet onverdeeld gelukkig met zijn mededeling. Dit ging namelijk niet over onze eerste baby: moest er na die andere drie dan nog één komen?! Na de haastige wandeling – de baby’s van de bouwjaren 1995, 1996 en 1997 lagen namelijk onbewaakt in hun kribjes – hakten we ferm de knoop door: die vierde zou er komen. Maar dan wel snel, want verder gedraal leverde niets op. Ruim voor 1998 ten einde liep, produceerden we Tom, inmiddels ruim 11. En die baby van toen heeft een opgezette klier in zijn linkerlies, zo groot als een kwartelei.

Op 31 maart kwam hij het zelf melden. Sindsdien tors ik alle varianten van moederliefde in mijn eentje rond. Tom weet niet dat het woord ‘kanker’ in flashy rode letters boven zijn hoofd knippert elke keer als ik naar hem kijk. Tegen Ben hou ik mijn mond, waarom zou ik onnodig of in ieder geval voortijdig slapende honden wakker maken? Tegen mijn ouders en schoonouders zeg ik niets, want ik wil niemand bang maken. Het enige wat ik gedaan heb, is mijn angst op Twitter gooien. En dat helpt. Een beetje. Mijn twittervrinden reageren lief en kalmerend. Stellen me gerust, net als de huisarts: ‘Daar denk ik eigenlijk helemaal niet aan. Waarschijnlijk is het gewoon een infectie, wacht maar eens af wat de antibiotica doen.’ Maar het kwartelei zit nog lekker genesteld in die lieve lies (ja, een mens blijkt zelfs van een lies te kunnen houden), al moet ik zeggen dat Tom zich minder moe voelt en weer gewoon eet. Een infectie dus. Voorlopig.

Waarschijnlijk is er niets aan de hand, mijn brein weet dat wel; maar m’n hart is zo sceptisch. Dus loop ik af en toe ver op de feiten vooruit: mocht dit onmetelijk lieve kind nu vóór mij overlijden, had ik dan niet liever een andere beslissing genomen op die winderige dijk? Daarop kan ik onmiddellijk en volmondig ‘nee’ zeggen: it’s better to have loved and lost, than never to have loved at all!