De deur van haar kamer staat open. Door de opening zie ik haar zitten, met de rug naar me toe. Kaarsrechte schouders, haar huid glad, zacht en roomblank onder de spaghettibandjes van haar hemdje. Blond haar dat met zoveel zorg en inzet stijl wordt gehouden, golft in weerwil van al haar pogingen, tot haar onderste nekwervel. Met rechte rug leunt ze licht naar voren.

In de spiegel zie ik haar gezicht.  De felblauwe ogen hebben een zwart randje, de lippen zijn ongestift tóch dieprood, een rossige gloed op haar wangen, de wenkbrauwen zorgvuldig aangezet.

Ze lijkt al zoveel ouder dan haar twaalf jaar, van buiten maar ook van binnen. En toch, zoals ze daar naar zichzelf zit te kijken, zie je dat haar leven nog maar net begonnen is. De expressiviteit, de impulsiviteit barsten door de sereniteit waarin ze zich nu, heel even, bevindt. Als in een waas zie ik haar veranderen, de jaren snellen voorbij. Niet langer zie ik de prille puber, maar een 70-jarige vrouw. Wat levervlekjes op haar wangen, zachte lijntjes in haar gezicht. Maar de ogen nog fel, de lippen onverminderd rood. Want ze lijkt als twee druppels water op haar oma van vaders zijde. Ook zij is nog altijd mooi, al is de uitbundigheid wat afgezwakt door de wijze lessen van voorbije jaren.

Dat meisje in de spiegel is zoveel mooier, zoveel aanweziger dan haar moeder ooit geweest is. Ze ziet me kijken nu, en lacht haar bulderende lach: “In je neus heb je altijd kippenvel zie ik net!”

Mijn kind….