Pim, Frits en Ida. Wie kent ze nog? Niemand hoop ik. De oubolligheid van de laatste twee namen was geheel in lijn met de inhoud van het boek. Daar was ruim 30 jaar geleden al niet door te komen. En ook van Pim had ik als 8-jarige de buik al geheel vol: hem kende ik al toen hij nog een koppeltje was met Wipneus. De klassikale lezing van deze obligate literatuur was telkens opnieuw een worsteling. Voor mij, maar ook voor Ivo, Stephan, Jeroen, Claudia, Ellen en al die anderen die een veel spannender leven leiden dan die stoffige kindertjes in voornoemde bestsellers. Het leestempo lag bovendien te laag. Ik spoedde me in het boek vooruit om de marteling maar zo snel mogelijk af te ronden, maar liep flink uit op het voordrachttempo van de anderen. En dan was het mijn beurt: of Ingeborgje het stokje maar over wilde nemen ? Ik had natuurlijk geen flauw benul waar ‘we’ waren, werd ik een beetje zenuwachtig van.

Na de leesles (mét leesmoeders, de voorloper van het opkomende fenomeen ’tutor’) mochten we een opstel schrijven. Over wat we later wilden worden. Met veelvuldig gebruik van de onmisbare ‘en toens’ en aan het eind van elke regel een komma (die ontdekte ik in de tweede klas, maar het was me niet geheel duidelijk waar dit wormvormig aanhangsel precies toe diende) pende ik neer dat ik schrijfster wilde worden. In een donkergroen schriftje dat lang in de vergetelheid opging, maar een paar jaar geleden weer boven water werd gebracht door mijn moeder, staat opgetekend wat ik NOOIT had moeten vergeten: ik wil schrijfster worden.

Uitvoerige en tijdrovende zelf-analyse heeft niet opgehelderd waarom ik na het VWO ongeveer alle beroepsvelden betrad en daarbij consequent en zeer doeltreffend om mijn droom heen voetbalde. Niet alleen Gods wegen zijn ondoorgrondelijk; ik kan er ook wat van! Met dank aan ongelooflijk veel mensen die steeds een trap tegen m’n achterwerk gaven, viel uiteindelijk het kwartje. Ik kán schrijven, dus ik ga schrijven! Sinds mijn 38e (wijsheid komt met vele jaren) bestaat mijn leven uit tekst, tekst en tekst. En ik verdien er nog m’n brood mee ook! Jammer dat ik rond diezelfde tijd besloot dat mijn lijf wel wat dunner en strakker mocht, dus die boterhammen verdwijnen hoofdzakelijk in mijn groeispurtende gezinsleden.

De schoppen tegen mijn achterwerk (toen nog een wijdverbreid gebied) deden uiteindelijk van voren de ogen openploppen. Maar je hebt schrijven en schrijven. Variant één vult inmiddels een werkweek: 40 uur in de week praat ik in opdracht met mensen om vervolgens hun verhaal in een mooi vaatje te gieten. Daar word ik heel blij van. Maar ondertussen broeit variant twee onverminderd voort in mijn binnenste: een boek schrijven. Gelukkig weten mensen om me heen mijn derriere nog steeds te raken, al is die aanzienlijk geslonken. Dus bij tijd en wijle heb ik genoeg lef om een poging te wagen en een aantal pagina’s bij elkaar te verzinnen. Die parkeer ik dan ergens in de computer, om ze nooit meer terug te vinden. Er circuleren nu drie premature boeken ergens in al mijn bestanden. Het kostte een stief kwartierke, maar ik heb er twee teruggevonden. De derde zal waarschijnlijk voor eeuwig zoek zijn met mijn eigenaardige manier van ‘opslaan’: één concept heet ‘doc 1’. Sterke titel, zou niemand opkomen. Ik dus ook niet (meer). Puur toeval dat ik er weer op stuitte.

Anyway ‘doc 1’ en zijn broertje ‘weg’ gaan binnenkort samensmelten tot het magistrale begin van mijn magnum opus.

Of iemand er na de afronding ooit nog wat van hoort, valt te betwijfelen. Maar het zál geschreven worden, want mijn held Waylon (die gewoon Willem heet) zond mij de boodschap: you’ve got nothing to lose, you’ve got everything to gain!