Moppen zijn aan mij niet besteed. De verteller van de ‘vieze mop’ kan vaste prik rekenen op een wat schichtige gezichtsuitdrukking, en de plaatsvervangende schaamte doet de rest: nul reactie bij deze toehoorder. De moppen die wat meer inlevingsvermogen of iq vragen, dalen zelden in in mijn brein: ik snap ze niet.

Ik hou meer van mensen die onbedoeld grappig zijn. Zoals de buschauffeur van de tourbus die een kudde mensen door het Müllerthal vervoerde. We waren er eigenlijk te vroeg, zei hij. Een paar weken later, als de herfst echt was ingetreden, hadden we kunnen genieten van allerlei ‘kleurscharneringen’. Ik heb daar een tijd op zitten broeden. Waarschijnlijk zou onze Mari het woord schrijven met een ‘g’: kleursgarneringen. Als een garnering van het bos. Misschien was hij liever restaurateur geworden.

Die van de conciërge van de middelbare school was ook leuk. Mijn zoon moest zich bij hem melden, omdat hij een biologieles had overgeslagen. Bart legde uit dat zijn lijf van 1.80 meter toch echt in de klas had gezeten, niks geen spijbelarij. Zoonlief had zich voorbereid op een lastige discussie en wilde al van wal steken met bewijslast en getuigenverklaringen, maar dat was niet nodig. De conciërge geloofde hem; hij had tenslotte weinig op zijn kernstof tot nu toe. Dat klopt: ten tijde van Tsjernobyl was ik niet in Rusland en had ik zelfs de vader van Bart nog niet in mijn netten gestrikt. Met radioactieve kernstoffen heeft onze oudste dus niets van doen. Gaat ook niet gebeuren: Bart is een alfa-mannetje: zwak in de exacte vakken, maar scherp op taal. Hij bracht de kernstof van de conciërge grinnikend naar huis.