Kleine kindjes worden groot. Een wetmatigheid waarvoor ik onze lieve Heer op m’n knietjes dank.

Ik herinner me bijvoorbeeld de rel met oudste zoon Bart, toen nog net geen twee. Meneer zit op het aanrecht, terwijl ik zijn tanden poets. Probéér te poetsen, want in weerwil van zijn woedende ‘Jij doen! Jij doen!’ doet hij pogingen de tandenborstel uit m’n handen te rukken. Ik kan slecht uit de voeten met tegenstrijdige boodschappen en ben hondsmoe; de gemoederen lopen al snel hoog op, bij beide partijen. Tussen gekrijs en rondspattende tranen door realiseer ik me – na enige tijd – dat we met een gevalletje ‘miscommunicatie’ te maken hebben. Hoe vaak heb ik hem niet zélf, in het kader van de zelfredzaamheid, gevraagd: ‘Wil jij het doen?’ En nou denkt die jongen dus dat hij Jij heet. En dan krijgt een zin van twee woorden ineens een heel andere inhoud.

Nummer twee, Maartje, grossierde in haar prilste jeugd – en te lang daarna – in medische rariteiten. Met een PVC-buis in je mond een pijltje van de grond oprapen: niet doen, heel slecht voor je gehemelte. Eikels met je oog opvangen: slecht idee, bijzonder kwalijk voor je hoornvlies. In de ‘zwaai’ van een stok met aan het uiteinde een houten pinguïn gaan staan: een afrader, jaren na dato heb je nog een buts in je voorhoofd.

Nummer drie, Floor de verschrikkelijke, vrat graag kozijnen. Dat zegt eigenlijk al genoeg. Dan spoor je niet helemaal.

Nummer vier, hekkensluiter Tom, zat van kop tot kont onder de eczeem en moest voortdurend ingesmeerd en omgekleed worden. In later jaren moest ik hem meerdere malen per dag toeroepen, dat er niet gewormd werd. Keer op keer kronkelde hij als een pier over de grond, tussen de honden door. Die raakten daarvan dermate van de leg, dat ze luid blaffend met hun grote harige lijven om de kronkelaar sprongen. Herrie! Ik hou er niet van!

Ja, puur genieten hoor, zo’n jong gezin. Maar ze werden groot, uiteindelijk: verbaal sterker, motorisch handiger, met een andere smaak en een menselijke identiteit. Maar ook andere behoeftes: it’s party time!

Over anderhalve week melden zich twintig pubers aan de voordeur, om het gezamenlijke verjaardagsfeest van Jij en Eikelvangster op te luisteren. Ik staar nu al een tijdje naar het boodschappenlijstje dat me ter hand is gesteld: twee kratten bier, twee flessen wijn en vier maal sterke drank (niet nader omschreven). Waar is de tijd van Ranja, spijkerpoepen en koekhappen gebleven? Onschuldig vertier, zonder potentiële uitwassen? Ik zie me op the day after al kokhalzend plakkaten kots uit de tuin scheppen, ziedend plakkerige mixdrankjes uit m’n leren bankstel boenen en geplette bitterballen uit de gordijnen wassen. Terwijl de feestelingen hun roes uit liggen te slapen.

Nu ben ik zelf ook jong geweest, dat moet je als ouder ook nooit vergeten. De herinneringen helpen je om je, ondanks de jaren van verstand, te verplaatsen in mensen die nog zoeken naar hun hersenen. Helaas heb ik weinig tot geen drankervaring. Tot mijn 21e leefde ik op water, melk en sinaasappelsap. Daarna ontdekte ik de thee. Pas tegen mijn veertigste begon ik aan de Safari Senza, gemixt met cola. Daarbij pas ik het druppelprincipe toe: een paar milliliter, net voldoende om de colasmaak te verdrijven. En die vleesgeworden blauwe knoop is nu belast met de aanschaf van alcohol. Het lijstje ligt al een tijdje ’ter overweging’ te lonken. Ik kijk de andere kant op, maar voel de oogjes prikken.

Uur U is inmiddels echt nakende: wat te doen? Verstand op nul, blik op oneindig en me voorbereiden op schrapen, boenen en wassen; vluchten kan niet meer. Behalve misschien in de drank. Voor één keer.