Daan

Daan

Het is zondagochtend. Aan de overkant van de straat zie ik de buurvrouw in een witte badjas door het huis lopen. Ze geniet lekker lui van haar weekend, vul ik het plaatje verder in. Was het een weekdag geweest, dan had mijn brein de buurvrouw en haar badjas een griepje toebedacht.

Als ze bij ons naar binnen zou kijken, zag ze haar overburen in een warme omhelzing. De rug en armen van de man vouwen zich liefdevol om de vrouw heen. Haar gezicht is half zichtbaar over zijn schouder. Buurvrouw zou denken: ‘Wat leuk dat die mensen na twintig jaar nog zo dol op elkaar zijn.’ Ook haar hersenen vullen de ontbrekende puzzelstukjes automatisch in, op de meest voor de hand liggende manier.

Maar de buurvrouw ziet het natte, verfrommelde zakdoekje in mijn samengeknepen vuist niet. Ze weet niet dat Ben een wazig zicht heeft door opkomende tranen. Ze merkt niets van mijn schokkende gehuil.  

Gisteren ging onze driejarige reu Daan ineens hard achteruit. Hij was al een paar dagen grieperig, maar gedroeg zich tijdens de ochtendwandeling als een hoogbejaarde heer. Ondanks herhaalde poeppogingen produceerde hij niets. Nog in het park verrichtte ik als lekendokter een lichamelijk onderzoek. De angst sloeg me om het hart toen ik een harde, grote bal in zijn buikholte voelde. Twee uur later waren we voor een consult bij de weekenddokter. Nog een uur later was Daan dood. De dierenarts vond tijdens een spoedoperatie een verkleefde blaastumor zo groot als een handbal. Niets meer aan te doen.

Huize Hakstege is in rouw gehuld. Witte gezichten, roodomrande ogen, overal zoute tissues. Moos, de alleen achtergebleven hond, loopt zenuwachtig heen en weer. Hij zoekt de andere helft van zijn bescheiden roedel. Alleen kattenbroeders Kees en Joep genieten van de vrije zondag. En de overbuurvrouw, die ook. Denk ik.