Samen met meneer Ipscript loop ik over onze landerijen. Hij rookt een sigaretje in de tuin, ik helaas ook. Gespreksonderwerp – vergeef ons, we zijn al bijna 20 jaar samen – de katten Kees en Joep. Kees heet in de volksmond Kees Kak: hij heeft een voorkeur voor het lozen van onwelriekende afvalproducten op ochtendjassen en dekbedden van onschuldige kindertjes. Aan hem besteden we dus niet te veel tijd; hij verdient geen aandacht. Dan maar de pijlen gericht op Joep. Pikzwart, maar dan toch maar nét niet. Ik baal van de witte haartjes die er hier en daar tussendoor piepen. Ik hou van orde. Mijn wederhelft vindt het ‘wel geinig: net een gestreepte dalmatiër’. Zoals we de werkster opwaarderen naar interieurverzorgster, zo promoveren we een feitelijk mislukt katertje tot een unicum. Dát moet de kracht zijn van de gelukkige populatie: zelfs krenten zien waar niet eens pap geserveerd wordt!