Mijn zoon vertelt aan tafel dat een van zijn klasgenoten een pruik draagt, een hele dure. Hij had er niets van gezien, het meisje heeft het zelf gemeld. Misschien omdat ze bang is dat het peperdure ding tijdens een gymles op eigen gelegenheid onverwachte en ongewenste verplaatsingen tentoon spreidt. Ze heeft een ziekte ‘met een moeilijke naam’. Gelukkig: geen kanker, die ziekte is lastig, maar de naam makkelijk. “Dan weet jij het wel, he mama?” Ja, mama weet het: alopecia. Een vroegere buurman van ons had het ook, en een oud-collega van me. Die laatste wierp na jaren zijn pruik van zich af en ging met een biljartbal de rest van z’n leven tegemoet: stond veel beter!

Maar de pruiken zijn daarmee niet de wereld uit. In mijn mailbox vond ik een suikerpruik. Klinkt ontzettend gezellig. Ik moet denken aan de kermis: een man met borstelig stekeltjeshaar wordt door de dame van de suikerspin-divisie op de kop in de suikerkuip gehouden. De roze, plakkerige substantie hecht zich aan zijn haar. En de man loopt de rest van de dag ongelooflijk voor paal.
Suikerpruik: het zou ook een klein beestje kunnen zijn. Zoals een pantoffeldiertje. Met het blote oog niet of nauwelijks te onderscheiden, maar heel knus aanwezig in ons leven. Het diertje is natuurlijk onschadelijk, anders had het niet zo’n lieve naam.
Of is het een uitdrukking: de suikerpruik op hebben? Als tegenovergestelde van de bokkenpruik. Kan…

Terug naar mijn mailbox, de vindplaats van de suikerpruik. We blijken er allemaal een te hebben. Het is een harig suikerlaagje aan de binnenkant van onze bloedvaten. Ik blijf gedesillusioneerd achter, mét m’n eigen suikerpruik.