Wie zwart is, oogt nooit pips, realiseer ik me nu ik tijdelijk tot de gekleurde medemens behoor.

Na weken van veel te hard werken en aanstormende griepjes onder het tapijt vegen, stelde ik niet veel meer voor dan een rauwgehoest omhulsel dat zichzelf zuchtend en steunend van de ene naar de andere drukke dag sliep. Gelukkig stond er een vakantie naar een tropische locatie gepland. Daar zou ik zeker van opknappen.

Niet dus.

Op het parelwitte strand smeerde de Arubaanse zon nog een extra lik bruin over mijn zonnebankbruine lijf. Ontelbare jaargangen van Suske en Wiske deden de rest: na een week was ik weer zo fris als een hoentje. De terugvlucht kostte me helaas jaren van mijn leven en bij terugkeer was de agenda volgepland als nooit tevoren en zat mijn mailbox tot de nok toe vol. Business as usual. Looks as usual.

Ik geloof in de kracht van zelfmedelijden. Wie zichzelf af en toe – niet te vaak –  vol compassie in de ogen staart, weet lijf en leden wel weer in beweging te krijgen. Door die zielige, verlepte figuur liefdevol toe te spreken, bereik je een soort persoonlijke revival. Ieder hoopvol loopje naar de spiegel leidt echter tot grote verwarring. Mijn evenbeeld is mooi gebruind, een levendige blos over de wangen. De ogen staan weliswaar wat dof, maar in hun zongebruinde habitat wekt dat gebrek aan glans eerder een melancholische dan een uitgewoonde indruk.

Van de buitenwereld hoef ik dus ook niets te verwachten. Niemand die ziet dat ik ben overgegaan tot vegetatieve staat. Tot donderdag maak ik mezelf nog wijs dat ik over reserves beschik die in werkelijkheid al zijn verteerd.

En wat gebeurt er óp donderdag? Dan trakteer ik mezelf op een vrije dag! En die staat acht uur lang in het teken van de prangende vraag hoe de negroïde, nimmer pipse medemens het soms zo broodnodige medeleven van zichzelf en van anderen krijgt.