Het is nooit een punt van overweging geweest. Raar eigenlijk. We zijn allebei niet dom en ook geen van beide kuddedieren. Maar op vakantie gaan? Dat doe je. Dat doet toch iedereen? Gekmakende tochten waren het. Tot tranen toe. Met recht grensoverschrijdend.

We propten onszelve, zes in getal, in de geleende, kleine middenklasser van mijn ouders. De bank ging plat en in de bak schoven we onze drie oudsten zij aan zij in de lengte en de jongste aan hun voeten in de breedte. Vader, die chauffeerde zat wat krampachtig tegen het stuur aan gedrukt. Vanwege de omlaaggeklapte bank kon de stoel niet voldoende naar achteren. Moe zat de hele weg met de voeten op het dashboard, omdat de vreetdoos voor haar zetel was geplaatst.

Achter ons aan sleepten wij de overjarige 2-persoons vouwwagen van mijn ouders. Deze zou, eenmaal uitgeklapt, plaats bieden aan het voltallig gezin. Een voortent behoorde niet tot onze uitrusting. U kunt zich voorstellen dat de gedachte aan de nacht al voor overmatige stress zorgde: de hele vloer zou volliggen met ronkende, smakkende en tandenknarsende kindertjes. Onze enige intelligente zet tijdens deze vermakelijke uitjes, was om laat, rond een uur of tien, te vertrekken. Toch duurde het altijd nog zeker twee martelende uren voor iedereen in slaap was.

En zo zoefden we door de nacht. De kramp sloeg al snel in de benen, we verdwaalden in de eerste grote stad die we tegen kwamen en het eerste kind werd al weer wakker. Daar was wat te veel snoep in gepropt en dat begon op te spelen. Eigenlijk al toe aan de eerste shaggie-pauze, maar niet durven stoppen uit angst dat dat tot meer wakenden zou leiden.

Rond een uur of vier een comfortabele tussenstop op een gezellige parkeerplaats op de autobahn. Moeder wurmt zich tussen kind 1 en kind 3, terwijl vader met de andere twee vlucht naar de vouwwagen. Moeder kan haar lijf niet kwijt en de slaap wil niet komen, want de zon komt op en prikt haar stralen dwars door de ongeblindeerde ruiten. En je hoort ook van die fijne verhalen over dit soort parkeerplaatsen. Drie uur later wordt er op het raam getikt: Va wil weer gaan rijden, want de vouwwagen blijkt ook geen paradijs.

We knopen wat verse luiers om, de oudste is pas 5, dus iedereen sast nog naar hartenlust ins Freien hinein. Moeder maakt zich reeds op voor de eerste brullen naar achteren. Zo slim is ze wel: regeren is naar achteren krijsen. Een krioelende bende van kleine wurmen die niet uitgeslapen zijn, maar wel overal worden gedwarsboomd in hun bewegingsvrijheid.

Eindelijk arriveren we in de Vogezen. We hadden veel verder willen komen, maar het heeft niet zo mogen zijn. We vinden een camping waar we naast een uitbundige zigeunerfamilie terecht komen. Zij hebben duidelijk geen last van een jetlag en leven een ander ritme dan de uitgeputte Hollanders. Gelukkig velt Murphy’s Law de tweede dag zijn eindoordeel: noodweer!

In de stromende regen werpen we onze dwergen in de achterbak en terwijl de regen in stralen via onze wenkbrauwen en mijn mascara in de ogen stroomt en zich via onze nek een weg zoekt langs de ruggengraat naar de bilnaad klappen we de vouwwagen in en maken dat we wegkomen. Dag vier brengt ons uitgeput en gedesillusioneerd terug op het honk. Volgend jaar maar een keertje overslaan?