Ingeborg

Tekstschrijver. Twee zoons, twee dochters, twee honden, twee poezen en één man!

Homepage: http://www.ipscript.nl


Berichten door Ingeborg

Blij in Nijmegen

‘Zegt mama nee, dan neem ik er later lekker twee!’ Zo moet het ongeveer gegaan zijn, al kun je de informatieverwerking in je brein nooit helemaal doorgronden.

Van mijn moeder mocht ik vroeger geen hond. Zij dacht te weten wie dat dier uit moest laten. Ik stopte dit jeugdtrauma wondenlikkend in mijn rugzak en koos een man zónder dramatisch hondenverleden, maar mét inschikkelijke aard.

Nauwelijks had ik hem in mijn netten gestrikt of ik begon andermaal met ‘zeuren om een hondje’. De opgespaarde lange adem bleek niet nodig: manlief ging na mijn eerste nuiltje per direct om. Job deed zijn intrede. En al snel daarna Bram, die een vroegtijdige dood stierf. Twee dagen later vulden we het gevallen gat op met Dirk, die Job overleefde, maar uiteindelijk ook het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. Om Daan, de opvolger van Job, een verse speelkameraad te doen toekomen, haalden we Moos in huis.

Dat huis wisselde in deze periode nogal eens van locatie. Van Nijmegen trokken we naar Nijverdal, vervolgens naar Mook en toen we daar na 8 jaar door de fundering zakten – omdat er zich ook nog vier menselijke telgjes aandienden – ging ik ijlings op zoek naar groot, groter, grootst. Huizensite Funda wees ons op een ‘stadsvilla’ in Lindenholt. Nou, daar dacht geen haar op mijn hoofd aan! Als je ergens niet dood of levend gevonden wil worden, is het daar… Aan de andere kant: dat huis was wel heel mooi. En groot. Toch maar eens langsrijden.

En toen was het snel gepiept. Wij troffen aan: groot huis, winkels op loopafstand, lager en middelbaar onderwijs op een steenworp en – zeer belangrijk – een fenomenale, langgerekte, parkachtige groenstrook voor mijn vleesgeworden jeugdtrauma. De prijsonderhandelingen verliepen voorspoedig, vooral voor de tegenpartij. Wij wilden dat huis. En wel nu!

We zijn nu negen spijtloze jaren verder. Als de honden me ’s ochtends hijgerig hoopvol begroeten, hunkerend naar lediging van hun volle spijsverteringskanaal, trek ik kwiek en monter de jas aan voor een half uurtje stadspark. Het verkeer op de A73 dendert monotoon langs, maar dat lawaai tover ik met mijn goede wil om tot een ruisend naaldbos of een ruisende zee. Kost eigenlijk geen moeite. En terwijl ik twitterend over het pad zwalk, loop ik ook nog eens mijn hondenvrienden tegen het lijf. Met een hond – of twee – heb je aan aanspraak of aanblaf geen gebrek. Hoe ‘geen hond’ leidt tot de ontdekking van een fijne wijk met dito inwoners: La Lindenholt!

Klotsend op het matje

‘Je zit nog ruim drie kilo boven je ultieme gewicht’, vertelt Tanita zonder een spier te vertrekken. Dit is ook niet de eerste keer dat ze met die onheilstijding komt, sinds we elkaar kennen is dat de status quo: drie overtollige kilo’s, schoon aan de haak.

Ik heb net anderhalf uur zelfkastijding achter de rug: zestig minuten aan apparaten trekken en dertig minuten op de cross-trainer. Het zweet klotst in m’n nek, mijn spieren zijn beurs. Hoe plakkeriger en getormenteerder, hoe beter ik me voel: ik heb hard gewerkt en snak naar een rode loper met applaudiserende sympathisanten. Ik krijg alleen het geratel van Tanita. Ze wijst me er fijntjes op dat die kilo’s bovendien bestaan uit dezelfde portie vet die de vorige metingen ook al aan mijn lijf kleefde. Spieropbouw is in de verste verten niet te bekennen.

Besmuikt stap ik van haar af, terwijl zij een overzichtje voor me produceert. En dan komt de geavanceerde weegschaal – want Tanita is niet meer dan dat – met een toegift. Mijn printje geeft aan dat mijn metabole leeftijd ver beneden mijn werkelijke levensduur ligt: 30 tegen 41. Dat is lief, want opbeurend.

Thuis verwerk ik de laatste resten van mijn leed met een dubbele boterham met chocoladepasta, een bakje kwark met vanillevla en een handvol noten. Ik kan wel raden wat Tanita meldt, de volgende keer dat ik op het matje moet komen: drie kilo boven ‘ultiem’, en niet dankzij spiermassa. So be it!

Een bruine reclameneus #not

Het is maandagochtend, vlak na de ochtendspits. De ergste drukte is voorbij als ik rond tien uur met 125 kilometer per uur over de A15 rij. We hebben er met z’n allen flink de gang in, maar er strekt zich geen eindeloze vlakte vrij asfalt voor ons uit. Een aaneengesloten rij auto’s met een veilige ruimte ertussen rijdt richting Westen.  

In mijn achteruitkijkspiegel zie ik ineens de bruine neus van een bestelbus die interesse heeft in de kont van mijn auto. Die is echter, net als de bestuurster, nogal eenkennig. Aan ons lijf geen polonaise. Ik zie het even aan en besluit na een seconde of twintig even voorzichtig bij te remmen om duidelijk te maken dat de afstand mij niet helemaal bevalt. De bruine neus blijft op z’n plaats.

Ik rij onverdroten voort. Harder rijden heeft geen zin, er valt nauwelijks winst te behalen. Bovendien rij ik al iets te hard en mijn fatsoensrakkerige ik kan niet leven met verdere overschrijding van de snelheidsregels. So I stay put.

Zo niet de bruine neus. In nog geen minuut tijd begaat die drie overtredingen. Na het bumperkleven, haalt de neus rechts in (toeterend), schiet vlak voor me de linkerrijbaan weer op en dicht het bescheiden gat tot zijn nieuwe voorganger met een geschatte 140 kilometer per uur.

Dom, gevaarlijk, onnodig agressief, maar mij maak je de pis niet lauw. In het verkeer ben ik de rust zelve, en een dame. Wat ik mij wel – heel beleefd – afvraag, is waarom de bruine neus met enorme letters meedeelt dat hij bij een woon- en tapijtcentrum met vestigingen in Druten en Veenendaal hoort. Als dat bedrijf zich op deze manier in de kijker denkt te spelen, heeft het gelijk. Maar ik verwacht dat het dat niet doet om de goodwill van potentiële klanten voor eens en voor altijd kwijt te raken. Of hen om te leggen.

Een dag later ben ik in Beuningen, bij Brainwash, een kapperszaak. Waar het bedrijf van leeft, is mij geheel onduidelijk. Voor een luttele vijftien euro knipt een jong deerntje een keurig kapsel en babbelt ondertussen als een ervaren causeur de hele sessie vol. Voor een appel en een ei verlaat ik een uurtje later – want je moet wel behoefte hebben aan onthaasting, de wachttijd is bovengemiddeld – innig tevreden het pand.  Zo kan het dus ook: een kapster die nog niet droog is achter de oren, maar die én verstand van zaken heeft én een natuurlijk gevoel voor klantenbinding heeft. En ze had niet eens belettering op haar hoofd.

Blokje, na blokje, na blokje …

Ik had vroeger een paardengebit: de tanden in een zo slordige, wijde boog, dat de lippen er eigenlijk niet omheen pasten. Mijn moeder en ik reden daarom met grote regelmaat van ‘diep in de Achterhoek’ naar Nijmegen om de boel in het gelid te krijgen.

Zelf vond ik dat de jongens me maar moesten nemen zoals ik was. Gelukkig had niemand boodschap aan die mening, want dan zat ik nu nog te wachten op iemand die voorbij die tanden kon kijken.

Na talloze beugels kon ik tegelijk met mijn gebit een kamer binnenkomen; mijn mondinhoud ging het lijf niet langer vooruit. En ik vond een man. Met een van nature prachtige rij tanden. Helaas bleken mijn genen dominant, vooral dochter Floor heeft een aardje naar haar maartje.

De tandarts stortte zich in den beginne vol overgave op de overbite, maar werd allengs wanhopiger en wanhopiger. Juist deze Hakstege-telg bleek niet erg beugeltrouw. Het ding draaide overuren in de badkamer, op de bedrand en tussen de kussens van de bank, maar bevond zich zelden in het slagveld. Na jaren bereikten de achteloze patiënte en haar weldoener het punt dat alleen de puntjes nog op de i hoefden. Dat kon met een blokjesbeugel. Of we kozen voor de ‘natuurlijke look’, zónder puntjes op de i. Die laatste optie had de voorkeur van de tandarts. Na de langdurige martelgang hechtte hij meer aan verlossing dan aan geldelijk gewin.

Floor besloot anders. Met die blokjesbeugel zou alles anders worden, die kon ze tenslotte niet uit doen. Daar had ze een punt. Vond moeder. De smoelensmid had er een harder hoofd in, maar moest zich uiteindelijk gewonnen geven: het staalwerk werd geplaatst. De beste man ligt nu ’s nachts wakker van mijn kind. Want inderdaad: die beugel kun je niet uitdoen. Maar helaas: je kunt hem wel losvreten. En dat doet Floor met volle overgave. Ze consumeert grote hoeveelheiden taaie zoetwaren en raakt iedere tien dagen – ze is een vrouw van de klok – een blokje kwijt. Steeds hetzelfde blokje.

Ze bezweert haar ouders én de tandarts dat ze ‘helemaal niet veel snoept’ en áls ze dat al doet, zuigt ze erop. Morgen gaan we voor de vierde keer terug om rechtsboven een renovatie uit te laten voeren.

De – recent gemaakte – foto laat zien dat iedereen blaam treft, behalve Floor.


Een licht belegen jeugd

‘Ma-mááh! Mamááh? Dat meen je toch niet serieus he, dat haar? Nee, dat kán niet, dat is té erg! Hoe kan dat, dat je er zó uitzag?’ En zo gaat ze nog even bemoedigend door, terwijl we gezellig door het fotoalbum bladeren. En ik moet toegeven, ook als ik de tijdsgeest even meereken, dat het niet kan. Ook niet kon.

Op de eerste foto sta ik zijdelings afgebeeld, mijn gezicht naar de lens. Op mijn schouder zit een musje dat zich versufd gevlogen heeft tegen het raam van onze keukendeur. Op mijn hoofd zit een partij wol waar je ‘u’ tegen zegt. Kapperskrullen – tegenwoordig heb ik ze puur natuur – die heel … heel, ja gewoon knatsfout zijn. Alsof ik geen 19, maar 91 was. Degelijk, truttig, stijf. Knatsfout.

Op de andere foto zit ik met twee vriendinnen op een Utrechts terrasje. Op de voorgrond twee aantrekkelijke, maar als ik zo terugkijk waarschijnlijk homosexuele heren. De vriendinnen en ik giechelen richting het manvolk, zoals alleen grieten onder de twintig dat doen. Maar wat ben ik out of tune in dit plaatje. Vriendin 1 is donkerharig, met volle lippen, amandelvormige ogen en getoupeerde haren. Vriendin twee is blond met blauwe ogen, ook getoupeerd en zo te zien wordt de haardos in model gehouden met een ongelooflijke hoeveelheid zeep. Ze deed men dat in die tijd. Men. Ik niet. En daarnaast dus grijzemuizige nummer drie. Nageltjes gelakt, haartjes gecoiffeerd, keurig colbertje, een weing opwindend, zeer belegen voorkomen.

Ik was niet geheel onwetend over hoe mijn looks zich verhielden tot de gemiddelde looks, en zeker ten opzichte van deze twee stoten. Maar dat het zó erg was, nee, dat ging gelukkig aan me voorbij.

Twintig jaar na dat terras ben ik vrijwel van de ene op de andere dag uit mijn schulp gekropen. Na een kleine, interne crisis kon ik opeens een aantal zaken bij elkaar optellen, de goede uitkomst vinden en het veranderingstraject in no time doorlopen. Ik loop figuurlijk rechterop, ben zeker van mezelf zonder te overdrijven en treed de wereld met een lach tegemoet. Bovendien heb ik de licht belegen status steeds weten vast te houden. Net zo lang tot die in mijn voordeel ging werken, dat is nu ongeveer. Waar anderen een normaal proces doorlopen, lijk ik te blijven hangen. En dan word je vanzelf optisch jonger dan de rest. Tenminste, als dit proces doorzet en ik eindelijk eens stop met roken. 

In afwachting van het eindresultaat koester ik me aan de afsluitende kreet van mijn dochter: ‘Je bent nou veel mooier!’

Spijkerpoepen en koekhappen

Kleine kindjes worden groot. Een wetmatigheid waarvoor ik onze lieve Heer op m’n knietjes dank.

Ik herinner me bijvoorbeeld de rel met oudste zoon Bart, toen nog net geen twee. Meneer zit op het aanrecht, terwijl ik zijn tanden poets. Probéér te poetsen, want in weerwil van zijn woedende ‘Jij doen! Jij doen!’ doet hij pogingen de tandenborstel uit m’n handen te rukken. Ik kan slecht uit de voeten met tegenstrijdige boodschappen en ben hondsmoe; de gemoederen lopen al snel hoog op, bij beide partijen. Tussen gekrijs en rondspattende tranen door realiseer ik me – na enige tijd – dat we met een gevalletje ‘miscommunicatie’ te maken hebben. Hoe vaak heb ik hem niet zélf, in het kader van de zelfredzaamheid, gevraagd: ‘Wil jij het doen?’ En nou denkt die jongen dus dat hij Jij heet. En dan krijgt een zin van twee woorden ineens een heel andere inhoud.

Nummer twee, Maartje, grossierde in haar prilste jeugd – en te lang daarna – in medische rariteiten. Met een PVC-buis in je mond een pijltje van de grond oprapen: niet doen, heel slecht voor je gehemelte. Eikels met je oog opvangen: slecht idee, bijzonder kwalijk voor je hoornvlies. In de ‘zwaai’ van een stok met aan het uiteinde een houten pinguïn gaan staan: een afrader, jaren na dato heb je nog een buts in je voorhoofd.

Nummer drie, Floor de verschrikkelijke, vrat graag kozijnen. Dat zegt eigenlijk al genoeg. Dan spoor je niet helemaal.

Nummer vier, hekkensluiter Tom, zat van kop tot kont onder de eczeem en moest voortdurend ingesmeerd en omgekleed worden. In later jaren moest ik hem meerdere malen per dag toeroepen, dat er niet gewormd werd. Keer op keer kronkelde hij als een pier over de grond, tussen de honden door. Die raakten daarvan dermate van de leg, dat ze luid blaffend met hun grote harige lijven om de kronkelaar sprongen. Herrie! Ik hou er niet van!

Ja, puur genieten hoor, zo’n jong gezin. Maar ze werden groot, uiteindelijk: verbaal sterker, motorisch handiger, met een andere smaak en een menselijke identiteit. Maar ook andere behoeftes: it’s party time!

Over anderhalve week melden zich twintig pubers aan de voordeur, om het gezamenlijke verjaardagsfeest van Jij en Eikelvangster op te luisteren. Ik staar nu al een tijdje naar het boodschappenlijstje dat me ter hand is gesteld: twee kratten bier, twee flessen wijn en vier maal sterke drank (niet nader omschreven). Waar is de tijd van Ranja, spijkerpoepen en koekhappen gebleven? Onschuldig vertier, zonder potentiële uitwassen? Ik zie me op the day after al kokhalzend plakkaten kots uit de tuin scheppen, ziedend plakkerige mixdrankjes uit m’n leren bankstel boenen en geplette bitterballen uit de gordijnen wassen. Terwijl de feestelingen hun roes uit liggen te slapen.

Nu ben ik zelf ook jong geweest, dat moet je als ouder ook nooit vergeten. De herinneringen helpen je om je, ondanks de jaren van verstand, te verplaatsen in mensen die nog zoeken naar hun hersenen. Helaas heb ik weinig tot geen drankervaring. Tot mijn 21e leefde ik op water, melk en sinaasappelsap. Daarna ontdekte ik de thee. Pas tegen mijn veertigste begon ik aan de Safari Senza, gemixt met cola. Daarbij pas ik het druppelprincipe toe: een paar milliliter, net voldoende om de colasmaak te verdrijven. En die vleesgeworden blauwe knoop is nu belast met de aanschaf van alcohol. Het lijstje ligt al een tijdje ’ter overweging’ te lonken. Ik kijk de andere kant op, maar voel de oogjes prikken.

Uur U is inmiddels echt nakende: wat te doen? Verstand op nul, blik op oneindig en me voorbereiden op schrapen, boenen en wassen; vluchten kan niet meer. Behalve misschien in de drank. Voor één keer.

Verstandelijk gehandicapte fruitvlieg

Ik heb afgelopen zomer erg gemopperd op de kolonie fruitvliegen die zijn definitieve intrek in onze keuken had genomen. Ik heb ze verfoeid, proberen te verdelgen, voedsel ontzegd en luidschreeuwend platgeslagen.

De gemiddelde fruitvlieg is echter vrij hardnekkig en optimistisch: enthousiast zoemend keken de honderden oogjes toe hoe die rare mensenmevrouw zichzelf steeds verder over de tief hielp, gutsend van het zweet van haar inspanningen. Ik verloor de strijd, met dank aan het pijlsnelle voortplantingsvermogen van de overlevers. Voor de slachtoffers nam ik een minuut stilte in acht – overigens niet pér omgekomen zoemer, maar voor het volledige dodental – en daarna schoof ik mijn schuldgevoel over deze uitermate agressieve en onhartelijke ontvangst van mijn gasten terzijde om een volgend slagveld aan te richten. 

Dat was toen. Sinds twee minuten is alles anders: een persbericht wijst mij erop dat fruitvliegen het onfortuinlijke vermogen hebben om verstandelijk gehandicapt te zijn. En dan voel je je dus ineens een keiharde, ongevoelige ploertin die de zwakkeren in de samenleving letterlijk het licht in de ogen niet gunt.

Op het eerste gezicht is er met de verstandelijk gehandicapte fruitvlieg niets aan de hand, zo stelt het persbericht. Tot je de hogere cognitieve functies onderzoekt – ik vind het al adembenemend dat iemand op het idee komt dat zo’n zomergast überhaupt een functie heeft, laat staan een hersenfunctie. Dit terzijde. Met een lichttest kun je hun intellectuele capaciteiten bepalen. Doe je het licht uit, dan springt de fruitvlieg op. Schakel je het licht vaak achter elkaar aan en uit, dan stopt de fruitvlieg met springen. Hij past zich aan. De gemuteerde fruitvliegen blijven echter gewoon doorspringen. Ze passen hun gedrag niet aan.

Ik vind dit niet per se een bewijs voor verstandelijk onvermogen, misschien zijn die springers wel manisch?

Het persbericht gaat verder: ook bij het paringsgedrag vertonen de sukkelaars onder de fruitvliegen afwijkend gedrag. Zet je namelijk een mannelijke fruitvlieg voor het eerst bij een vrouwtje, dan begint hij meteen te flirten. Heeft een vrouwtje al gepaard, dan wijst ze de toenaderingen resoluut af. Na enige tijd heeft het mannetje dat in de gaten en nemen zijn paarpogingen af. Bovendien houdt hij die teleurstellende ervaring zeker een week in zijn geheugen vast, wat is af te lezen aan zijn verdere gedrag. Ook in dit geval blijken de gemuteerde fruitvliegen hardleers. Ze passen hun gedrag niet aan, leren niets van de situatie en slaan de ervaring niet op.

Maar zijn ze dan dom of juist hyperpotent? De mannenmens wordt met deze conclusie wel lekker weggezet.

Ik blijf dus wat tegenstribbelen als uiterste poging om mijn gedrag goed te praten. Maar diep in mijn hart voel ik spijt, zo’n  enorme spijt over al die onschuldige slachtoffers …

Boerenkool met vissmaak

Vrouwen zijn goed in multi-tasking. Dat betekent echter niet dat die taken ook allemaal goed worden uitgevoerd. Je weet dat je je maximale capaciteit hebt bereikt als de boerenkoolstamppot een doordringende vissmaak over je papillen verspreidt. Feitelijk ben je dan al voorbij het point of no return. Je kunt dan alleen nog hopen op iemand die je liefdevol en voorgoed uit je lijden verlost.

Mijn pijnpunt ligt bij het koken. Op de eerste plaats is onomstotelijk aangetoond, dat men tijdens het kokkerellen niet moet vertrouwen op het zelfbereidend vermogen van een pan piepers, bijbehorende groenten en een lekker lapje vlees. Wie zich tijdens dit proces opsluit op een kantoor dat een verdieping hoger is gelegen, kan rekenen op aangebrande aardappels, tot snot gekookte groenten en zwartgeblakerde runderlappen. Niet te pruimen en een bedreiging voor de volksgezondheid.

Het probleem is echter van grotere aard: zelfs als ik (redelijk) in de buurt van het avondmaal-in-wording blijf, loopt het volledig uit de hand en eindig je met een enorme pan boerenkool met vissmaak. Hoe dat in zijn werk ging? Ik weet het bij God niet. In het hele huis was de afgelopen week geen vis te vinden en de snijplank kent het fenomeen ‘vis’ niet van nabij. Het mysterie woekert onverminderd voort, maar na diplomatieke afstemming tussen mijn lief en de onmachtige kokkin is besloten dat die laatste door de achterdeur wordt afgevoerd. Ik zoek daar nu wanhopig naar visresten om mijn naam te zuiveren.

Kok Ben neemt de taken voor onbepaalde tijd waar. De lengte van die periode is maar om één reden onbepaald: wij weten nog niet wanneer wij overlijden. Wij weten wél dat ik tot die tijd ver van het fornuis blijf.

Misschien dat ik na een afkoelingsperiode nog wel eens een pannenkoekje mag bakken. Of, doe eens gek, een eitje koken (mislukt doorgaans ook; ik krijg ze maar niet hard). De heerlijke prei- en andijvieschotels van de afgelopen dagen zijn slechts in consumerende zin voor mij weggelegd. Het leven is hard … Nu dat ei nog.

Een heel fout jasje

Met vier pubers in huis moet moeder altijd op haar hoede zijn. Die jonge figuren schamen zich namelijk nogal snel. Ik moet dus niet alleen alert zijn op dingen waarvoor ik mezelf schaam (maar in huiselijke kring toch graag doe), maar ook een inlevingsvermogen aan de dag leggen waar je ‘u’ tegen zegt. Voor je het weet brandmerk je je nageslacht in het aanschijn van hun vrinden dermate, dat zij zich gedurende de rest van hun middelbareschooltijd nergens meer kunnen vertonen zonder beschimpt te worden. I get it, I get it: mammie was ooit zelf ook jong. Echt? Ja, echt!

Eigenlijk zou ik de wekker op vier uur ’s nachts moeten zetten om op tijd klaar te zijn voor een mogelijke zoete inval. Ons huis staat namelijk maar 200 meter van de school en wordt dus gezien (en gebruikt) als een soort jeugdhonk of verzamelpunt. Van acht uur in de ochtend tot laat in de avond valt hier jeugdig volk binnen. En aangezien je op je 41e een uitdeuktijd hebt van circa twee uur en daarna pas de gezichtsschilderingen kunt aanbrengen en je natuurlijk ook met zorg een hip – maar vooral niet te jeugdig of opzichtig – kleedje moet uitkiezen uit de schier onbegrensde garderobe moet je écht voor dag en dauw aan de dag beginnen om vóór de risicoperiode opgetuigd te zijn.

Vanochtend had ik een afspraak, dus kledij en gezicht waren ruim op tijd op orde. Na terugkeer trok ik een poezelig warm, maar weinig enerverend fuchsiakleurig fleece-geval over mijn outfit heen. Model: totaal uit de mode. Maat: veel te groot. En pubertechnisch gezien: megafout.

En toen kwam dus de verwachte, maar toch totaal onverwachte, horde pubers binnen. Acute paniek ‘du moment’ dat dochterlief al voor ze de keuken bereikte een vooraankondiging deed van de sliert jongelingen die ze meetroonde. Wat kan een mens dan snel denken! Ik zag nog niemand, maar hoorde dat er eerst meiden (kir, kir) binnenkwamen en daarna meerdere jongens (bas, bas). Deze volgorde leverde me misschien nét genoeg tijd op om van mijn fuchsia-uitdossing af te komen vóór de heren in beeld kwamen, bedacht ik terwijl mijn vingers al panisch pulkten aan het fleece-geval.

Uiteindelijk heb ik de nieuwjaarskussen van de vriendinnen Alie, Naomi en vooral Vera gebruikt om inderdaad tijdig fleece-vrij te geraken. Kussen en ontkleden is een lastige combinatie, dus Vera heb ik extra lang tegen de borst gedrukt (linkerarm) om de klus (rechterhand) definitief te klaren. Nét toen de mannen de keuken indraaiden, wierp ik het ontluisterende kledingstuk met een achteloos gebaar op het aanrecht.

Daarna ging natuurlijk alsnog van alles fout. De stress leidde tot tijdelijk verlies van decorum en van geheugen: ik kuste beide jongens alsof ze dagelijks bij ons over de vloer kwamen en deed heel enthousiast tegen Pim, die helemaal geen Pim was. Hij was een Cas.

Borstelkopjes

Talloze huwelijken lopen er op spaak, maar het mijne niet. Mijn lief is een doppendraaier; hij laat nooit een tube tandpasta met open tuut voor zijn wederhelft achter. Mijn kinderen doen dat wel, maar daarvan scheidt je niet. Met een lange ij doe ik dat dan weer wel eens, maar niet over die ontheemde doppen: die draai ik er gewoon weer op. Macht der gewoonte, het sop der kool niet waard en bovenal een heilloze onderneming om verandering te brengen in een reeds op jonge leeftijd ingesleten gewoonte. Daar zal hun wederhelft zich te zijner tijd wel over buigen. Ik wens mijn schoonkinderen succes!

De dop is dus niet het probleem in huize Hakstege, de kop is dat wel. De borstelkop van de volledig automatische, o zo praktische elektrieke tandenborstel. Wát een uitvinding! Wát een prijzen!

De trouwe doppendraaier is dan jammer genoeg weer wel een centennaaier, dus toen ik bij het Kruidvat onverhoeds tegen huismerkborstelkopjes aanliep, dacht ik op een goudmijn gestuit te zijn: én een enorme financiële meevaller (die nepperds kosten geen drol) én een wit, besparend voetje halen bij de man met wie ik 85 wil worden. Die witte voet is niet gelukt. Ik heb wel een figuurlijke schop van zijn voet onder mijn kont gekregen. “Of ik dat noooit – ik herhaal noooit – meer wil doen; die koppen gaan ons onze tanden kosten. Alsof je met een diamantboor over je glazuur gaat! En dan zitten we daar straks, over 40 jaar, een heel gelukkig, maar volledig tandenloos leven te hebben!”

De boodschap was mij op dit punt van de conversatie al volledig duidelijk, aan mijn brein mankeert namelijk weinig. Maar lief was nog niet klaar. Liever had ik deze aanvulling niet vermeld, maar wie A zegt, gaat doorgaans door met B: “Die twee borstelkoppen die wij gebruiken, mogen best wat kosten!”

Ja, wat dáár komt de besparing vandaan: dit gezin heeft maar twee tandenborstels. Waarmee wij heel eensgetand de zes snepkes schoonschrobben. Met borstelkoppen van Braun!